DIENSTEETOONINGENÏN HET DAGELIJKSCHE LEVEN. 685;

of Franschman van aanzien kwam in Engeland, zon» der, hoewel hij zulks niet bekenne, een innig genoegen te hebben ondervonden over de hartelijke verwelkoming, en leedwezen over zijn vertrek.

WaarichijnUjk fchijnt het te wezen, dat herbergzaam* heid en befchaving hand aan hand gaan. Gelijk het veriiand van een volk uitgebreider wordt door vermeerdering van kennis, en gemeenlchap met de naburen, zoo verliezen eigenbaat en gemelijkheid allengskens grond. In verfcheidene oorden van Europa, tot welke gezellige verbeteringen nog niet zijn doorgedrongen, wordt de reiziger als een wettige roof befchouwd, of ook wel geen werk altoos van hem gemaakt. Van den anderen kant Wijkt het, dat de opgezetenen der Sociëteit-Eilanden, hoe afgefcheiden ook van het overige deel der wereld, en van den wilden ftaat niet verre verwijderd, zeer herbergzaam zijn. Hoewel hunne beleefdheid omtrent de Europeanen uit vreeze kon ontftaan zijn, zij was daarvan niet de eenige drijfveer: want het is bekend, dat hunne goede dienden, nadat nlle vreeze was geweken, uit de opregtfte en edelmoedigfte genegenheid klaarblijkelijk haren oorfprong namen. Bij het eerite verfchijnen der Engelfchen op hunne kusten befchouwden zij hen eigenaardig als vijanden, en verzetteden zich kloekmoedig tegen hunne landing. Velen hunner gaven blijken van heldenmoed, in de verdediging van hun land, waarvan men in de Jaarboeken der Oudheid weinige voorbeelden ontmoet. Doch niet zoodra werd hun de tak des vredes toegereikt, of zij ontvingen hunne bewonderde bezoekers met open armen; met eene menschlievendheid, die tot fchande verftrekt- voor de bewoners der zeedorpen in Europa, alwaar een fchipbreuklijdend natuur- en landgenoot verdelgd wordt, ten einde dm zijn fchip te kunnen plunderen. Op andere eilanden, door onze fcheepsreizigers ontdekt, bevonden zij, dat geenerlei vriendelijk, heid de woestheid van het' ruwe kind der natuur koude verzachten. De herbergzaamheid der barbaren, even gelijk alle deugden, die niet uit gezette beginfels, maar uit luimigheid en toevallige oorzaken voortkomen, is van geringe waarde. Een helderder licht dan dat der natuur is er noodig om de deugden der menfchelijkheid in gefiadige werking te houden.

Het