DE ZIEKTE VAN JOSEFIENTJE

velen, werd kribbig en humeurig. Nergens had ze plezier in, en langzaam aan gaf ze zich weer over aan d'r oude landerigheid en nukkigheid. Ze begon weer op de canapee te hangen en had nooit zin in eten.

Moeder zag deze voorteekenen met schrik, stopte haar vol melk en eieren van eigen kippen, doodsbang, dat de gevreesde „zenuwen" weer in aantocht waren, om 't onveerkrachtige gestel opnieuw te ondermijnen.

En... al ging het uiterst langzaam de tijd kwam,

dat de blozende wangen bleek en smal werden, de stap trager werd, tot ze te slap, moe en lusteloos was om uit te gaan, allerlei pijnen en ongemakken kreeg.... en de oude narigheid weer van voren af aan begon.... dokter, drankjes, benepen gezichten, deken over een rustbank

Ziek in de gewone beteekenis was ze niet, ze mankeerde alles en niets. Dokter stond machteloos, schreef zenuwdrankjes voor, mompelend van „algemeene depressie, langdurig, goed voeden". Sterken invloed had hij niet.

Ondertusschen werd zij merkbaar zwakker, minder weerbaar, kreeg weer zenuwaanvallen, at niet, en lag maar loom neer.

Sedert die ziekte kwam Mina, de bevoorrechte vriendin, haar geregeld twee maal 's weeks opzoeken. Vader vond de connectie eigenlijk veel te „burgerlijk", maar Fien was erg op haar gesteld, en verlangde steeds hartstochtelijk naar haar komst.

Zoo verging de lente, de zomer was in aantocht, en nog steeds geen verbetering; integendeel, een gestadige inzinking.

Dokter begon nu te praten van „zenuwspecialist en ziekenhuis-verpleging".

Waarheid was, dat deze ongeneesbare patiënte zijn reputatie bedierf, en hij haar daarom graag wou loozen. Bovendien, zijn praktijk was druk genoeg, en hij vond het oneerlijk een melkkoetje te maken van een geval, dat hij niet doorgronden, veel minder genezen kon.