MIA

„Mia, je hebt iets, waar je je akelig over maakt, wat is het?"

„Niets, Moeder," zegt Mia dadelijk stug. O, hoe is het mogelijk! Wie vraagt nou dadelijk zooiets? Wanneer zij het plan had gehad zich eens tegen moeder te uiten, zou zij het nu toch niet meer willen, natuurlijk. Waarom kon moeder niet wachten, tot zij uit zichzelf iets zou zeggen? Tot zij er behoefte toe voelde?

„Wat zie je er eenig uit, Mia, echt Haagsch," zegt Elly.

Haar goede Elly! Stralend ziet zij eruit. De volgende maand gaat zij trouwen. Hans heeft een goeden werkkring gekregen in Amsterdam. Of Mia haar bruidsmeisje wil zijn.

Mia weet niet zoo gauw een uitvlucht te bedenken. Het lijkt haar een marteling, maar in 's hemelsnaam! Zij kan het die lieve Elly onmogelijk weigeren. Wat is Elly nog jong en levenslustig. Zij voelt zich al oud alsof zij een heel leven achter den rug heeft, alsof er nu niets meer kan komen, wat de moeite waard is. Nee, dat kan ook niet, zij weet het. Het thuiskomen is haar niet meegevallen. Zij voelt zich alsof zij er niet meer bijhoort. Zij praat en lacht en doet mee, maar zij staat er buiten. Zij kijkt toe. Elly gaat trouwen. Trouwen! Niets voor mij, zoo'n solide burgerlijk huwelijk, zou Constance zeggen. Zij schrikt op. Wat doet het er nu nog toe wat Constance zou zeggen? Zij wil niet

meer aan Constance denken. Ik ben dood dood! Hoe

zou Constance er naakt uitzien? Mooi, want zij is goed gevormd en zoo blank, zoo blank! O, bah, daar gaan haar gedachten weer, zij kan ze niet vastbinden, 't Is alles zoo leelijk! Zij dwaalt rond in duisternis, in een ondoordringbare zwarte duisternis. Afgronden, afgronden, niets dan donkere diepten.

Haar broer Wim kan haar zoo nu en dan oplettend aanzien. Wat zou hij denken? Hij heeft zulke open eerlijke oogen. Hij denkt: wat is er met Mia? Zij ziet het. Goede jongen toch. Nee, Wim, je kan mij niet helpen, niemand kan mij helpen! Het leven vermoordt mij. En dan lacht zij weer haar harden, schellen lach, die komt uit een gewond hart en waarvan zij zelf den klank niet hoort.