MIA

„Nee, dat bedoel ik natuurlijk niet, wat doe je verder?" „Uitgaan, muziekavonden, teaen, etc." „Wat heb je voor kennissen?"

„O, God, ik weet niet, ik wil het niet meer weten, mijn hoofd, o, mijn hoofd!"

„Wat is er met je hoofd?" „Doet zoo'n pijn." „Waar?"

„Hier en hier, maar het ergst in mijn achterhoofd, het is alsof er een ijzeren klem omheen zit." „Heb je veel hoofdpijn?" „O, ja, ik heb het vreeselijk gehad.' „Wat nam je ervoor?" „Morphine."

Eva schrikt, maar beheerscht zich, zooals een goede dokter zich hoort te beheerschen.

„Zoo, heb je een dokter, die je morphine geeft?"

Hoe is het Godsmogelijk. Wat een kortzichtigheid, denkt zij onderwijl.

„Heb je nog van die morphine?"

Mia aarzelt.

„Niets meer," zegt zij dan.

Eva kijkt haar doordringend aan. Mia bloost.

„Je jokt, het is niet waar. Je hebt nog."

„O, Eva, je kijkt door mij heen."

Eva glimlacht.

„Dat moet ook."

„O, maar het is ook zoo zalig, je voelt niets meer, denkt niets meer, weet niets meer."

Eva knikt begrijpend. Ja, ja, dat dacht zij wel, past in het ziektebeeld.

„Ik geloof, dat het heel goed zou zijn, als je maar verder hier bleef en niet meer naar den Haag terugging.

Maar Mia met de gedachte aan de reddende morphine, die zij alleen los krijgt van Tante's dokter, zegt dadelijk:

„Dat kan niet, mijn vioolstudie."

„Ja, dat is waar, maar het zou toch beter zijn."

„Kan niet, kan niet!"