JACOB WINKLER PRINS

beeltenis van zijn beweeglijk gemoed, waaruit het dondert en bliksemt, sneeuwt en hagelt; waaruit het dauwt op bloemen, malsch regent op voorjaarsgroen, waarvan schaduwen vallen op het door de zomerzon geblaakte landschap. The Skylark: echo van eigen levendigen drang tot zingen en tevens van zijn bescheidenheid. The Cenci: afkeer van tyrannie in welken vorm ook. Prometheus Unbound: dergelijke onderwerpen. The Witch of Atlas: een toovergeschiedenis, waarin hij alles wat hem onbegrijpelijk was in eigen lot en eigen binnenste in de fraaiste beelden, in de bevalligste klanken uitstort. Het zijn verzen zonder begin en zonder einde. Het is alsof ze ontstaan zijn uit de vraag: van waar komen we, waar gaan we heen? Ze minder subjectief te verklaren is onbegonnen werk. Uit dit oogpunt alleen kan men er een redelijke beteekenis aan vasthechten.

Dichters als Shelley gaan in hun scheppingen te werk als de natuur. Gindsche rivier loopt dwars door uw pad en ge moet er over heen. Een eind verder loopt een donderende waterval; en ge zijt juist vandaag wat licht in het hoofd. Daar gaat waarlijk de zon onder en ge zijt nog ver van huis, en uw lantaarntje hebt ge vergeten; en ge ziet geen hand meer voor oogen. Wat baat ons klagen? Neen, bij het schrijven van dergelijke verzen heeft de dichter niet aan zijn publiek gedacht. En evenmin als het publiek veel acht geeft op het op- en ondergaan van Gods zon, evenmin heeft het notitie genomen van de zons-op- en ondergangen in de poëzie van Shelley: uitverkorene der Muzen. Toch hoe weinig ekonomisch hij met zijn verstand huishield, hij had verstand. Hij had dat wonderbaar scherp indringende, nauwkeurig waarnemende oog, waarmede zijn landslieden de werkelijkheid rondom hen zien. Zijn poëzie wemelt van markante trekken, kleine maar fraaie voorwerpen afgezien waarmede hij in aanraking kwam. Hij aanschouwt ze in al hare tinten en toetsen. In het vasthouden van het onmerkbaar fijne, het telkens veranderende, daarin schuilt zijn kracht. Hoe een schaduw voortsnelt; of, met de zon mee, zich verplaatst; 't licht weerspiegelt; kleuren zich mengen; elkaar sterken of verzwakken. De nauwkeurigheid van een

6

VIII