KRONIEK DER LETTEREN

Het is geen zachtzinnige, teedere liefde, maar zij heeft de grimmige elementen in zich, die de zee zelve kenmerken. Er -waait een groote, wilde adem door, ruig, verbeten en standvastig. Het is eenvoudig, dit eeuwigdurend heimwee; het kent geen complicaties, maar streeft recht op zijn doel af: wèg uit den ban van het land naar het matelooze, bewogene water. Een goede boot, de wind in de zeilen en de nachtelijke sterrenhemel:

»Ik moet weer op zee gaan, een goed schip en in 't verschiet een ster om op aan te sturen, anders verlang ik niet. Het rukken van 't wiel, 't gekraak van het hout, het zeil ertegen, als de dag aanbreekt over grauwe zee, door een mist van regen.

Want de roep van de rollende branding, brekende op de kust, dreunt diep in het land in mijn oor en en laat mij nergens rust; 't is stil hier, 'k verlang een stormdag, met witte, jagende wolken en hoog-opspattend schuim en meeuwen omkronklende kolken.

Ik ben een gedoemde zwerver, waar moet ik anders heen? Maar gelaten door den wind gaan, weg uit de stad van steen. Geen vrouw, geen haard verwacht mij. Ik blijf ook liever zonder, 'k Heb genoeg aan een pijp op wacht en 'n glas in 't vooronder.«

In een tijd als deze kon het welhaast niet anders of dusdanig gestemde poëzie moest een goed onthaal vinden, althans bij een bekende in Hollands litteraire «paradijzen».

Gelukkig zijn we de tijden van het expressionnisme te boven gekomen. Op een enkele uitzondering na (een paar verzen van Moens, die tenminste een waarachtig accent hadden) gaf deze richting ruim baan aan allerlei holle frases: veel geschreeuw, weinig wol. Men bedronk zich en dronk broederschap met een zekeren drank, merk Kosmos, welke voorzeker een ongewoon sterk alcohol-gehalte bevatte, want in minder dan geen tijd daasden begrippen, woorden en vergelijkingen schots en scheef door elkaar als een stel passagierende matrozen op een ouderwetschen Zaterdagavond, maar zij hadden ten minste nog den klop van hun hart en de warmte van hun bloed.

Anderen bleven verdiept in de aandoeningen der eigen ziel, zonder deze te verruimen en algemeen te maken. Ik bedoel dit: een dichter kan een gebeurtenis hem overkomen, een gevoel hem eigen, verwoorden zonder dat hij buiten het bestek komt van zijn eigen hart; maar hij kan er óók zorg voor dragen, dat onverwacht onze oogen geopend worden, dat een masker wegvalt en dat plotseling een stem begint te spreken, die gedragen wordt door eeuwige waarden, zoodat de regels volstroo-