KRONIEK DER LETTEREN

»In een ovale, onderzeesche krater,

zal hij eenmaal zijn vaartuig zinken laten.

Alle opvarenden zijn voorgegaan

naar de onderwereld van den oceaan;

tot op een zelfde diept' gedaalde spoken,

— een vredige glimlach op 't verstijfd gelaat —

zweven zij kalm en zacht, genoeg gewroken

op medeschepslen, eens zoo fel gehaat.

Zij dobb'ren rond en velen vinden 't graf:

het vroeger schip waarin de meester rust.

Zij strijken neer op 't dek en dalen af

in 't ruim, maar nog van zijn gezag bewust,

blijven zij drijven op eerbiedigen afstand

en zien hem in de diepte als van een graf rand:

verstootnen, starend naar een zalige kust.«

Deze kant van Slauerhoff's dichterschap is mij persoonlijk het liefst en naar ik meen ook de waarachtigste. Want deze grimmige verbeten liefde straalt in zijn werk het helderst en zuiverst door. Gedichten als »Afrikaansche Elegie« en »De Renegaat« hebben ongetwijfeld litteraire waarde, maar het gehalte is niet zóó edel, zóó onvermengd. Ik proef er nog altijd tè veel het geval in, dat dan — ik geef het gaarne toe — met onmiskenbaar talent en groot psychologisch vermogen benaderd werd. Een bundel als »Eldorado« behoort tot het beste en krachtigste wat de jonge Hollandsche dichtkunst tot op heden voortbracht.

JAN R. TH. CAMPERT