EEN JÜDITH.

nen reeds lang alle zelfstandigheid, alle eigenwaarde kwijt te zijn, met een doffe gelatenheid droegen zij haar juk.

De man, die al sedert jaren niets meer uitvoerde, was den heelen dag thuis, den heelen dag in de kamer. Hij las niet, nauwelijks de krant, rookte weinig, maar zat bij het raam, beet op zijn nagels, en snauwde.

Geen respijt voor de arme schepselen, die twee groote, logge, zachte vrouwen die sloofden en verdroegen als sleeperspaarden; geen verzet, geen afleiding. Door hem was het gezin met de familie, met alle buren, zelfs met de leveranciers in onmin, niemand kwam er te bezoek, en geen praatje met melkboer of bakker was mogelijk, waar de loerende heer des huizes een open voordeur en een paar gemoedelijke woorden als een affront wraakte.

Klein, tenger, maar met een taaie, harde kracht, scheen de oude man bezeten door een giftige vitaliteit. Hij had niet eens het mager excuus van te drinken. Alleen 's Zondags bitterde hij, en dan was zijn kwaadaardigheid actiever nog, en zette zich om in smalen en sarren.

Bij de maaltijden, begeleid door zijn grauwen en schimpen, niet zelden door woeste uitvallen, zat Cathrien met neergeslagen oogen, en dacht aan thuis, waar drukte en werk, maar vrede was. Zij zelf was nooit, of zelden slachtoffer, maar hij geneerde zich geen oogenblik voor haar. De goedheid van tante — Adolphien had zelfs geen persoonlijkheid genoeg om goed te zijn — inplaats van haar te verzoenen met haar verblijf, wekte haar ergernis. Er gebeurde iets nieuws in haar: zij begon te haten. Het zuiver genot, buiten ondergaan, maakt die haat nog feller. Steeds groeide de weerzin, om uit de natuur terug te gaan in dat duffe, sombere huis, waar elk oogenblik werd vergald door die verfoeide tegenwoordigheid.

Zij was thuis gewoon vroeg op te staan, en hier, waar zij vroeg naar bed ging, hield zij het vol. Stil kleedde zij zich dan aan, en ging — tante wist het — naar buiten om voor het ontbijt, dat om negen uur was, terug te keeren. Zij had een weg naar de hei ontdekt, dit werd geregeld 's morgens haar tocht. Misschien genoot zij dan nog het