DE DONKERE DRANG.

131

lag, dan Want zou zij willen dat hij ging? — kunnen

toegeven aan zijn donker verlangen? Zou zij niet bang zijn zoo bang als hij niet dichtbij was?

Maar het was vreemd, zij keek juist op toen hij met een verstolen blik naar haar oogde: „ben je al klaar met je werk? En waar denk je aan?" vroeg ze.

Hij stond op, als kon hij het toch niet meer inhouden:

, neen, het werk wil niet af vanavond — de wind — en

wat wilt u dan?"

„Ik wilde niets, dan alleen wat met je praten als je klaar was. Leer je dan morgenvroeg verder? Kom hier zitten."

Hij kwam wel een enkele schrede nader: „ik wilde liever nu niet zitten, ik wilde liever als u niet bang

bent even den wind in. Nü wilde ik dat, om " en

hij zuchtte. Kon ze het niet begrijpen?

„Je wilt misschien den dijk overgaan en. ... je vader gedenken. Heb ik dat goed?" vroeg ze. „Hetzelfde had ik vanmiddag willen doen, maar ik had er toch de kracht niet toe, ik zal daartoe wel nooit de kracht hebben. Maar ga jij nu — het is goed dat je dat doet. En denk ook aan hem — van mij. De storm is hevig. Ik wilde het vanmiddag — maar de dokter kwam inplaats daarvan. En nu moet ik je iets zeggen. Ga toch zitten."

Hij zat dan bij haar, weer gehoorzaam, zooals al dien tijd, sinds zij leed. Maar nu in dit oogenblik was zij krachtig, nu zou ze veel kunnen zeggen, als offerande dezen dag aan zijn vader.

„Ik ga je de belofte die ik je een jaar geleden afvroeg, teruggeven," zei ze. „Schrik daar niet van. Ik neem alles wat ik toen vroeg terug. Je zult een zoon van je vader worden, tenminste als je dat nog wilt, maar dat moet wel.

Je bent weer vrij, je zult opnieuw kiezen. Want nadat

vanmiddag de dokter is geweest en ook eerder heb

ik overdacht dat als jij zult geworden zijn wat ik

wensch, ik het dan wel niet meer zien zal. Schrik niet. En waarvoor zou het dan nog dienen? Jouw leven is lang -— het mijne?. ... veel korter. Dat heb ik tóén niet over-