DE VEERSCHE HEKS.

te toeven in de veilige bescherming van den dikken brouwer en in de teere hoede zijner gade.

Buiten klonk kindergeschrei. De glimlach verdween van haar gelaat. Ook in de groote zaal van 't Nonnengasthuis had dien ochtend de zon vroolijk geschenen met heldere tinten over de kleine baar, die de rest van wat haar gebleven was, bevatte. Maar de warme zon had de kilte van 't doode kind niet kunnen doen wijken. Donker en licht.... doodstilte en zonneschijn... . 't Was Geertruyd of zij, op hooge golf gezeten, voortdurend van licht in duisternis, van zonneschijn in schaduwzwart werd geworpen, heen en weer, heen en weer.

Men sprak, vroeg, dreigde.... De heks bleef halsstarrig zwijgen, scheen niet eens te beseffen, dat men 't woord tot haar richtte. Goossen Kellenbach en zijn buurman mompelden tegen elkander. De overigen begrepen en zwegen. Men voerde haar weg. Ze rilde, toen twee knechten haar in een keldervertrek de kleeren van 't lichaam rukten en haar een zwarten mantel over 't hoofd wierpen, kil van de keldersfeer en op vele plaatsen stijf van geronnen bloed. En toen zij neerlag op de folterbank smartte haar wel de pijn, die, eerst in haar beenen en buik, daarna in borst en lendenen haar tot gillens toe bezwaarde, maar toen 't geknoopte touw in 't voorhoofd drong en de beenderen kraken deed, toen week weer het bewustzijn uit de Veersche heks, wier hardnekkigheid naar 't oordeel der rechters maar al te zeer aan 't gemeene zeggen beantwoordde.

Men bevrijdde haar. Louwen Willemsiz. reikte haar een nap water en bracht die aan hare lippen, toen zij zelf daartoe onmachtig bleek. Geertruyd sloeg de oogen op. Bij 't zien van de bank en haar folterkleed huiverde ze. Stilaan week de bewusteloosheid. Angstig begon ze zich af te vragen: Waartoe? Hoe lang nog? Overal voelde ze de sporen van 't niets ontziende koord. Ze begreep, dat ze geen enkele kwelling meer verdragen zou en verlangde naar 't verlossende einde.

Goossen Kellenbach en Jan van Migrode verschenen