BRIEVEN AAN EEN VLIEGENIER.

gezien had, nog eenmaal je oogen gezien had, dat ik dan alles zou gekund hebben. Lieveling, wat is er nu over?

Nee, nee, ik moet zoo niet spreken, je hebt mij lief, je houdt oneindig meer van mij dan vroeger. En er is geen andere naam in jouw hart dan de mijne, er is geen andere liefde als de onze.

Alles is goed en mooi, alles is rein. En ik wil aan niets anders meer denken dan aan de vreugde in jouw oogen, toen je mij in de kamer van je hotel zag binnen komen.

O, jou zoete liefste, wat hebben we heerlijke uren gehad!

Maar ik kan niet helpen, dat ik nu alleen maar aan dezen vreeselijken vliegtocht moet denken, omdat ik voel, dat dit het einde is van alles. Ik zag je al de toestellen in den stuurstoel inspecteeren, ook je draadlooze, ik weet ook welke noodsignalen je geven kunt, maar lieveling, als je nu daar ver weg zweeft boven de Noordelijke IJszee, wie moet dan je noodsignalen zien of hooren, als je in nood verkeerd?

Je hebt een benzine voorraad meegenomen, je hebt proviand, je kunt telegrafeeren, je hebt allerlei hulpmiddelen en toch zul je alleen zijn, en wanneer je daar iets overkomt, zal je alleen zijn en er is niemand die je met liefde en toewijding zal helpen of verplegen, Tonny, ik geloof, dat nu bij jouw heenvlucht mijn hart is gebroken, er kan niets ergers meer gebeuren.

Stel je voor, jij zweeft daar ginds ergens, hoog boven rivieren of zeeën, ik weet niets, hoegenaamd niets van je af, en ik kan loopen, rustig loopen naar het gesticht en straks zal ik mijn werk doen, stil en gedwee, zoo als altijd, en morgen zal ik weer opstaan en weer al hetzelfde doen, en overmorgen, altijd door, een heel jaar lang en ik zal niet gillen en niet gek worden. Ik zal heel gewoon zijn en niemand zal iets aan mij zien. En toch is mijn hart gebroken. Tonny, liefste, het ligt in scherven en ik zie geen kans meer het te maken. Ik ben nu oud, grijze draden loopen door mijn haar en nu beven mijn handen.