DE COMEDIE THUIS

waar haar mooie bloote armen zonder gêne de aanwezige mannen op zij duwden, zelf trouwens niet schuw voor een aanraking. Ben volgde die uitvallen met een bijna sombere aandacht, en zijn gezicht klaarde eerst weer op als zij bij hem terug was. Op den divan, bij de deur, zat haar moeder, statig in het zwart, gedecolleteerd, haar nog mooie zware armen onder wijde gazen mouwen. Co Arends, een klein mannetje met een groot hoofd en dik grijs haar — hij had een spits gezicht met een groote kin en dunne lippen, en was, ondanks zijn wat groteske figuur, zeer bemind bij de dames (de jonge meisjes in het gezelschap plachten hem, tot groote ergernis der andere mannen, toe te vallen; zijn eigen vrouw, geen actrice, zag men nooit ergens) — zat er ook op, en naast hem het jonge meisje dat zijn laatste verovering was, een lang, mager jodinnetje, vriendin met Nini. Zij maakte een zedigen en wat schralen indruk, met haar holle oogen, haar dun nekje in een hoogen kraag en lange mouwen. Die twee smoesden voortdurend samen, alleen koos Nini deze vriendin, Roza, dikwijls tot het doel harer tochten door de kamer, waarop die beiden dan hevig fluisterden en gichelden.

Ook was er de spichtige Esther Blumenthal met haar harde verongelijkte stem, die men altijd moest hooren. Zij sprak tot iedereen om beurten, was zeer naakt en zeer koket, en omstreeks vijftig. Niemand bemoeide zich veel met haar, en haar altijd omverfde oogen keken hongerig en stekelig rond, ook als zij scherp en hard lachte. Zij bleek een soort huisvriendin en nam de honneurs waar.

Mevrouw Medding—Gibert's vader was er. Hij heette vanzelfsprekend geen Gibert, maar Wiegand, was oer-oud, praatte altijd over het tooneel in zijn jeugd en de sterren, die hij gekend had, en keurde al het tegenwoordige af. Alleen maar zijn dochter deugde. Hij was, met zijn krasheid en zijn werkelijk, hoe dan ook, frisch uiterlijk, een paradepaard voor de familie, werd overal vertoond en vierde elk oogenblik een kroonjaar, met een receptie en stukken in de krant. Dan waren er de Van Weteren's, een paar opzichtige, zielige menschen, die altijd ruzie hadden. Hij was een logge reus, verloopen, slobberig en vadsig; men noemde hem vaak