HET BEZETEN HUIS

(De notaris en Wijbert zetten hun schouders tegen de dubbele deur, welke eindelijk onder hun vereenigde pogingen bezwijkt en open springt. De torenkamer is leeg en schemerachtig verlicht. Beide mannen treden voorzichtig binnen.)

WIJBERT (uit de torenkamer): Wel verdord! Het oude harnas is hierheen gesleept!

NOTARIS (eveneens): ....Er zit iemand in. Voorzichtig! Maak den helm open... .

WIJBERT (a.b.): Wel allemachtig! 't Is de inspecteur van politie!

NOTARIS (ah.): Hij is.... dood!

(De twee mannen tillen het lichaam op van den roerloozen inspecteur, die in het oude harnas is gestoken.)

WIJBERT: Dat weegt zwaar, zoo'n ijzeren confectiepakje!

NOTARIS: Laten we hem bij 't vuur leggen. (Het geharnaste lichaam wordt op den grond bij den haard gelegd.)

KLEINDOCHTER (rustig): Kan ik als vrouw helpen? Ik weet iets van geneeskunde....

NOTARIS: Hoe werd hij vermoord? 't Is ontzettend

wat hier gebeurt....

WIJBERT (angstig): Voorzichtig! Op een afstand blijven!

NOTARIS (eveneens): Is hij wel dood ?

WIJBERT: Juist. Wie verzekert ons dat?

NOTARIS (achteruit deinzend): Hij beweegt.... Daar heb je 't al!

WIJBERT: Ik ben niet bang, voor geen dooien en voor geen levenden. Zal ik 'm binden met m'n touw?

NOTARIS: Nee. Bescherm jij de freule, als ons hier een strik wordt gespannen. We moeten op alles voorbereid zijn!

KLEINDOCHTER: Laat maar, Wijbert. Ik kan wel voor mezelf zorgen, 't Is mijn plicht hem bij te staan.

WIJBERT: Terwijl de freule hem onderzoekt, zal ik beginnen met die zware ijzeren schubben los te gespen. De man lijkt wel dichtgesoldeerd. Hij is er beroerd an toe.

KLEINDOCHTER (bij het lichaam van den inspecteur knielend): Nee, hij is niet dood.... Hij ademt onmerkbaar. ... Hij leeft nog.... Ik zou zeggen: een diepe bewus-