HET BEZETEN HUIS

teloosheid! Geef water, Wijbert Nog beter: schenk

een glas wijn in. De flesch en de glazen staan daar nog op tafel.

NOTARIS (over den inspecteur gebogen): Hij schijnt al bij te komen....

KLEINDOCHTER: Ja, hij opent z'n oogen weer, goddank! (Zij brengt het wijnglas aan zijn lippen.)

INSPECTEUR (mat sprekend, alsof elke inspanning hem moeite kost; hij duwt met zwak gebaar het wijnglas van zijn lippen weg):.... Nee, geen wijn!.... M'n hoofd.... 't Is alsof ik nog slaap.... (wezenloos rond-kijkend) Waar ben ik?

NOTARIS: Hier in de kamer. We hebben u in de torenkamer op den grond gevonden. Bewusteloos.... Herinnert u zich wat er met u gebeurd is?

INSPECTEUR: M'n hersens zijn zoo dof als 'n ijzeren

pot. (Zijn voorhoofd betastend) Wat heb ik op m'n

hoofd?.... 'n Helm?.... En wat wegen m'n armen en beenen zwaar....

WIJBERT: U zit in 't harnas van een van de ouwe baronnen.

NOTARIS: Kunt u me al antwoorden? Heeft u dit

harnas zélf aangetrokken?

INSPECTEUR (nog dof): Bent u krankzinnig, notaris? Dacht u, dat 'n politiebeambte 'n carnavalspak aantrok als hij in dienst is?.... (Zich wat oprichtend:) Wie heeft me die poets gebakken?.... Heeft u me zóó gevonden?.... Daar zullen ze van lusten.... 'n Inspecteur laat zich zoo'n loer niet draaien....!

WIJBERT: Zal ik uw harnas maar losmaken, meneer de inspecteur?

INSPECTEUR (nijdig): En als de bliksem! (Tot de freule, zwak:) Pardon, juffrouw, dat ik wat ruw uitval.... Ik ben nog zoo dof en doezelig, pleegzuster....

KLEINDOCHTER: Kunt u weer opstaan?

INSPECTEUR (zich met moeite oprichtend): Waarachtig! wat dacht u wel van me?.... Ik laat me niet graag voor den