VILLA MORGENROOD

in twee groepen, de eene moest het décor omtrekken, de andere blijven staan. Zoo aanstonds was de beurt aan het ballet.

Miep rilde op haar beenen, zag naar Jenny om, die zenuwachtig lachte, maar bemoedigend terugknikte. Nu — 't was tijd.

Van beide zijden trokken de danseuses het tooneel op, groepten zich om de spil, zwierden weer uit met luchtig-vlug beenenbeweeg, overgolfd door een zee van zilverglinsterend sluierdoek. Vlot en vlug ontwikkelden zich de figuren onder 't wisselend licht.

Nesselmans stond kleintjes achter een coulisse, de spierige handjes saamgenepen. Zijn scherpe blikken volgden elke beweging, volgden ieder der danseressen. Goed, heel goed, ging het. Allen werkten keurig, de beide nieuwelingen niet het minst. Zij worstelden zich er goed door. Zenuwachtig waren ze daar net — voor hun eerste optreden begrijpelijk — zeer begrijpelijk — maakte toch ieder door, telkens weer. Stond hij hier nog zelf niet te rillen van vage vrees, dat het deerlijk mis zou gaan? Goed zoo — goed zoo — ze weifelden geen oogenblik. Wat ze gaven was pittig en af. Keurig ging het — keurig. Jeanne werkte prachtig en Mimi, hoe die loskwam! Uitstekend — uitstekend!

Nu deelde zich 't ballet, de girls drongen door, hun diadeems van lange pauweveeren bouwden bogen, koepels, gangen, hallen, waardoor luchtig als nymphen de danseressen opdoken, verdwenen, omgloord door de vervloeiende schijn van hun sluiergewaad.

Het licht werd omfloerst, de muziek, getemperd reeds, dempte meer en meer, bleef sprookjesachtig voortneunen. Een sprookje ook op het tooneel, waar als door tooverslag een wonderslot verrezen stond, geschraagd door levende zuilen en golvende bogen, doorfeest van ijle, schier lucht-ijle feeën — een teeder leven, de aarde vreemd, dat zweefde op de zachte tonen, die rezen uit de doorstarrelde groeve — dat er op zweefde en er mee sterven moest.

Stil bleef het in de zaal, de stilte, waarin veel menschen zwijgen. Dan ineens barstte de bijval los — handgeklap —