TUSSCHEN TWEE SCHELVEN

't Verveelde Mary.

„Apropos" — ze staakte het gracieuse klosjesspel — „hebben we je al van ons rechtsprobleem verteld?"

„Rita dan toch!" stuitte ze het coquette spelletje, dat die nog altijd speelde.

„Ja, moet je hooren, Jim," viel Rita levendig in. „Net wat voor jou, zoo juridisch expert."

„Ja, draai af." Jim keek gewichtig. Zijn ijdelheid had weer een duwtje in de goede richting beet.

„Nou dan, je weet: we hebben dit huis gehuurd."

Hij knikte.

„Voor drie jaar."

„Goed."

„En we zitten hier nu drie maanden gezellig en wel."

„Na een afschuwelijke verhuizing," vulde Mary aan. „Herinner je je nog die ellendige verhuizers, die pruimtabak spuugden op de pas gebeitste vloeren?"

„Drie maanden zitten we hier," ging Rita voort. „En daar komt me warempel gisteren, doodonschuldig, een meneer aangewandeld, zoo tegen schemerdonker; ik mbest hem door het raampje van de deur te woord staan."

Jimmy knikte goedkeurend: roekeloos en vrijgevochten vond hij dom voor een vrouw.

„Toen bleek dat iemand te zijn van 'n notaris — als ik me niet vergis, een klerk — maar die voorstelling door dat kiekeboeraampje ging zoo gek — en die vertelde, dat het huis te koop zou worden gezet."

Jimmy trok zijn wenkbrauwen op. „Te koop?"

„Ja, voor hypothecaire schuld."

„Art. 1223 van het Burgerlijk Wetboek," zei Jimmy prompt.

„Juist — tenminste, het zal wel. 't Is voor hypothecaire schuld. Er is een hypotheekhouder, van wiens bestaan we niet eens wisten."

„Ja, en dan wil de nieuwe eigenaar er ons natuurlijk uit hebben. Maar mag dat dan? We hebben toch een contract en we betalen fatsoenlijk onze huur?"

„Doet er niet toe. Als ik het wèl heb — jullie vertelt 't