KRONIEK VAN HET TOONEEL

749

jaren geleden. Slechts een groot kunstenaar, die niet enkel maar een brillant virtuoos is, kan zulk een verandering in een rol brengen, die hij reeds een paar duizend keer gespeeld heeft. Deze nieuwe Fedja is nog meer geheiligd door zijn uiterste verdeemoediging en offering en in 't laatste tooneel is hij, waggelend en bevend als een deliriumlijder, nog erbarmelijker afgetakeld en nóg deerniswaardiger, terwijl in al die ellende en verwording uit zijn ziel een goedheid straalt, zóó zuiver en bovenmenschelijk, dat dit waggelende wrak tegelijk een heilige is geworden, met een onzichtbare aureool, die voelbaar om hem heen trilt. Heiligheid in verwording en aftakeling en ondergang toovert de kunstenaar Moïssi hier op het tooneel, en als 't gordijn valt is het publiek éven stil van ontroering en ontzag, vóór het in een applaus uitbarst, dat een ovatie wordt.

Jacques in Lenormand's »Le Lache« is óók een zwakke, een hulpelooze, een besluitelooze, die door zijn teere, weekhartige natuur niet tegen het genadeloos harde wereldgebeuren op kan. Deze jonge man, die zich wegdroomt in de schoonheid van de natuur, is bang voor de hel van den oorlog; hij is een embusqué, die zich verdekt opstelt in een Zwitsersch grens-hötel, en daar in handen valt van gewetenlooze, geraffineerde spionnen, even laf als hij, zoo niet laffer, totdat hij zóó verward raakt in hun web van intrigues en listen en lagen, dat hij ten slotte als een lam denzelfden dood ingedreven wordt, dien hij zoo vreest, en zich argeloos over de grens laat lokken om daar gefusilleerd te worden. En, wonder, wonder alweer!, zelfs in dezen Jacques is weer iets van de Hamlet-figuur en tegelijk iets van de Fedjafiguur zóó als Moïssi speelt. Alle drie gaan onder in den «Schmutz» en de hardheid van de wereld waarin zij leven,

Moïssi brengt op het tooneel geen heroën van kracht en grootheid, die de wereld hervormen en zegevieren door hun heldendaden; hij vooral is de kunstenaar van de zwakken, weif elachtigen, ondergaanden, die klagelijk neerliggen onder den druk van een harde, meedoogenlooze menschenwereld, waarin zij niet kunnen blijven ademen, en die geslacht worden met een blik van hulpelooze lammeren in hun oogen. Het wonder ervan is dat, zooals in het geval-Fedja, daarbij een oneindige goedheid en teederheid uit hen straalt, die deze zwakkelingen tot bijna heiligen maakt en hun ondergang bijna tot een kruisgang.

Wat Moïssi hierbij met zijn stem doet, is een twééde wonder. Deze stem kan week en lyrisch-teeder zijn als het geluid van een zingende viola d'amore, en snijdend scherp, metaalhard als de snede van een vlijmscherp mes. Er is wel eens van gezegd dat hier zeer veel techniek bij komt, alsof dit een euvel ware. Natuurlijk komt hier techniek bij te pas, dat spreekt van zelf. Welke kunst kan men volmaken zónder techniek? Zouden de allergrootste violisten en pianisten en zangers van de wereld