HET HUIS AAN DEN DIJK

»Kijk maar eens een paar maanden rond in de wereld,« zei mijn vader en hij voorzag mij ruimschoots van geld.

Ik ging naar Parijs. Natuurlijk ging ik naar Parijs; het blijft het ideaal van jonge menschen. Het werd een teleurstelling; na een week had ik er genoeg van, het stond mij tegen, het was er warm en benauwd en ik was gewend aan de zilte winden der zee.

Twee dagen later zat ik in een kleine badplaats aan de kust van Frankrijk, waar ik weken doormaakte, die tot de gelukkigste en zuiverste van mijn leven behooren. Wel kreeg ik af en toe een brief van vader, waarin hij er op aandrong dat ik de groote steden zou afreizen, opdat ik niet onvoorbereid in het leven zou komen te staan, imaar waarom zou ik het oord verlaten waar ik volmaakt gelukkig was, om deze rust, dezen ongestoorden vrede te ruilen voor het jachtig rumoer, de beklemmende sfeer eener groote stad? Ik schreef hem opgewekte brieven terug, waarin ik de romantische ligging van het plaatsje, tusschen .grillige rotsen en vlak aan zee, trachtte te beschrijven om hem aldus gerust te stellen.

Toch was er een grondige reden, die mij daar vasthield: Yvonne.

Ik herinner mij nog als den dag van gisteren mijn aankomst. Het weer hield zich prachtig; een brandende zon zinderde over de landen en somtijds, een- of tweemaal per week, stroomde een verfrisschende, geurende regen als een wonder uit den hemel. Een voortreffelijker zomer heb ik zelden gekend.

Het dorp lag ongeveer een uur gaans van de dichtstbijzijnde spoorweghalte. Daar ik in het eenige hotel, dat het rijk was, van tevoren een kamer had besproken en het uur van mijn aankomst had vermeld, werd ik afgehaald met een eigenaardig voertuig, een soort sjees, zooals deze nu nog wel in onze Noordelijke en Oostelijke provinciën voorkomt.

De koetsier, of beter gezegd de boerenjongen die voor koetsier fungeerde, bleek uiterst zwijgzaam en daar ik van zijn schaarsche opmerkingen, gemompeld in dialect,