WOUTER

je naam. Hoe is het met Henri? Gaat hij gauw trouwen? Ik hoor van mijn zwager dat hij verloofd is!"

Evelien praatte aan een stuk. Ze was nog mooier geworden, ouder en ernstiger.

Wouter was gansch en al bevredigd. Hij kende zichzelf niet meer. Hij voelde een warmte gestadig in zich branden. Er was iets zwaars van hem afgevallen. Het was of alles een anderen, een felleren glans had. Was het licht zoo goed in deze kamer? De bloemen zoo kleurig? Was Evelien zoo mooi? Zijn chef zoo vriendelijk?

Wouter vertelde, onbezorgd, vroolijk. Over zijn laatste schooljaren, zijn ouders, over de meisjes vooral. Hij betrapte zichzelf daarop.

Evelien volgde hem aandachtig. Ze was geboeid door zijn verhalen. En hij vertelde door. Vertelsels, verdichtsels? Hij wist het niet meer. Alle gedachten werden woorden, die sprongen als knetterende pijlen uit zijn mond.

Evelien had hem nog nooit zóó gezien. Ze had altijd gedacht dat hij een charmante jongen zou worden. Eigenlijk was hij dat indertijd al. Alleen was hij, ze meende zich dat toch duidelijk te herinneren, een droomerige jongen geweest.

Zijn chef kon van zijn verwondering niet bekomen. Was dat nu de stille Wouter? Was dat nu het zachte, plichtgetrouwe jongetje? Men kon zich in zijn menschenkennis vaak vergissen. Hoewel, hij moest het bekennen, de jongen was geestig.

Het was laat in den avond toen Wouter afscheid nam, na een herhaald verzoek om vooral gauw weer te komen.

Bij het naar-huis-gaan was Wouter nog steeds in dezelfde stemming. De wereld bestond uit louter geluk en midden in dat geluk stond Evelien.

Daarom had hij nooit van een ander kunnen houden, daarom leek alles grauw, de wereld en zijn werk. Zijn twijfelmoedigheid was weg, de overmoed was in hem gevaren.

Misschien hield ze van hem. O, zeker hield ze van hem! Niemand had nog ooit zóó naar hem gekeken.