JAAP STUURMAN ALS LANDKRAB.

15

senrijders bij je in de gelagkamer voor de kachel. Nee, er móest een ruim bestaan in dat huisje zitten. Als er nu maar geen anderen waren die dezelfde berekening gemaakt hadden en 't zaakje bij den verkoop zoo hoog opdreven dat hij er tóch nog niet aan kon komen!

Met een ongerust gevoel in zich ging Jaap, vergezeld weer door Bimon, naar „de Gouden Zwaan" op den avond dat de verkoop zou plaats hebben. Als op elke verkooping, die ze in den afgeloopen winter bezocht hadden, schoten ze zich weer op aan een tafeltje achter in de zaal en ze begonnen weer te bieden, zoodra de inzet had plaats gehad. Maar de gelegenheid om een bestaand bod om beurten te verhoogen, werd hun weldra ontnomen, want nadat bij den inzet honderd gulden gevoegd was, bleek er behalve Jaap nog maar één ernstige liefhebber te zijn: een neef van de oudjes die 't huisje bewoond hadden. En eigenlijk was hij nog meer liefhebber van een hoog bod bij iemand anders dan van het huisje, daar 't hem enkel te doen was om de erfenis zoo groot mogelijk te maken.

Negenhonderd gulden wat 't laatste bod dat Jaap gedaan had.

En eentonig dreunde dadelijk weer de stem van den veiler: „Wie dat bod met vijftig dukaten verhoogt krijgt vijftig vijfstuivers, met veertig, met dertig, met twintig, met tien — wie dat bod met tien dukaten verhoogt krijgt tien vijfstuivers. Niemand?"

De neef aarzelde — had hij maar geweten dat Jaap in zijn bedstroo de kous had liggen, die meer dan achttien honderd gulden bevatte en dat hij al dat geld desnoods voor 't huisje wou besteden, zeker zou er bij hem geen aarzeling geweest zijn om „bod" te roepen op de aanmaning tot verhooging met vijftig dukaten. Maar nu? Neen, verhooging met tien dukaten, waartoe de veiler was afgedaald, durfde hij zelfs niet aan. Als die oude schipper daar in den hoek, dien hij niet kende, wijl hij van verre kwam, eens niet meer dóór ging. Dan zat hij met een krot dat nog geen zes honderd gulden waard was.

„'t Huis is in bod bij Jaap Loos voor negen honderd gulden," dreunde nog eens de stem van den veiler, „wie dat bod met tien dukaten verhoogt krijgt tien vijf stuivers. Niemand meer as negen honderd gulden? Niemand ? Wel beraden?" Hij wachtte nog even,