JEUGD-HERINNERING.

197

beeld van haar baas, van jou: nooit onregelmatigheden, altijd gelijk, steeds betrouwbaar, minutieus-correct. Op den vlakken bovenkant droeg het een bronzen paardje, fijn gemodeleerd: de slanke beenen, het ranke lijf, de fiere kop. Mooi paardje, hoe denk ik nu aan je, nu ik zooveel menschen heb leeren kennen, die het in zelfbewuste kracht niet zoo ver brachten als jij! Lief, schoon beestje, toen keek ik maar naar je, omdat je mooi was, en je met je mooie vormen mijn zinnen streelde.

Aan weerskanten van den schoorsteen stond een kast. Bij het raam de glazen boekenkast, met gebeeldhouwde paneelen en fraai snijwerk in de lijst. Daarin hadden de prachtbanden een eereplaats : onze eigen groote, oude meesters: Vondel naast Huygens en Hooft; die van jongeren datum: Potgieter en Beets en ook de gansche reeks van Multatuli; de allerjongste van Frederik van Eeden en Gorter. Ze stonden daar alle in vredige harmonie naast elkander, de poëzie en het proza, van het allerbeste, wat onze eigen kunst door de eeuwen had voortgebracht. Die kast, met dien schat van boeken, 't was om van te watertanden. Met hun mooie banden met gouden letters was het of ze met stillen drang uitnoodigden tot eerbiedige aandacht, tot een ver wegdrijven van alle lage, benepen gedachten, tot het opvoeren tot het hoogste, het reinste genot. Als ik het eens zoover had kunnen brengen, dat ik uit die kast mijn geest naar hartelust had mogen ophalen, maar zoover kwam ik niet. De eischen van een simpele lagere acte stonden ver beneden onze groote dichters; 't was al mooi, wanneer een ingewikkelde volzin van Potgieter of Staring taalkundig juist kon worden ontleed. Op de gedachte moest minder gelet dan op de grammaticale juistheid. En ik nam me voor mijn schade later met woeker in te halen.

De andere kast was een antieke, met breede, zware deuren, jammer genoeg grootendeels gemaskeerd door een ezel, waarop etsen en platen. Die kast school bescheiden weg achter de reproducties van schilders en teekenaars; de ezel vroeg de gansche belangstelling voor zich alleen en bekommerde er zich weinig om, welke grootheid hij in den weg stond. De ezel was nummer één, en 't was waar, hij had recht zijn kostelijken last te toonen. Daar was de wijde heide van Mauve met haar wollige kudde en den goeden trouwen herder met zijn hond; daar was een oude schaaps-