BAET BOUWEES' SCHAT.

391

't Zwarte kistje gaapte leeg onder de lamp.

Met een omslag zag de een op de ander — dan borgen ze wat oude spullen op de plaats van 't geld, drukten 't kistje dicht en herplaatsten het in z'n vroeger verstek.

— Wat nou? vraagblikte de man.

— Kom, lipte de vrouw.

Gezamelik gingen ze naar Barts vertrek — braken enige tegels op. Biek had h'r schort op de vloer gelegd — daarop wierpen ze de aarde, die vergraven werd.

In de kuil lieten ze het geld glijden, dekten 't met de uitgegraven grond en legden de tegels op hun plaats.

Dan aanzagen ze hun werk, peuterden met zand en as, om hun bedrijf bedrieglik te verbergen.

— Hier zullen ze 't nooit vinden, fluisterde de vrouw.

— Maar —

— Als wij 't hadden —

— Hij is slecht.

— Beter dat 't dan hier is.

— Als de familie 'tniet vindt —

— Hier, die tegel is kapot — wie zoekt het daar?

— Bij ons —

— Als ze niets vinden hier, — je weet niet —

— Nu» je weet niet —

— Die familie —

— Ja —

— Is 't erg ?

— Been stuk — gekneusd aan 't hoofd —

Biek boog zich opnieuw over h'r werk, streek en wreef —

Dan voldaan, verheten ze Barts' kamertje.

Lang nog zaten ze om de tafel, maar spraken geen woord.

IX.

't Ongeval van Bart bracht heel wat consternatie te weeg bij de familie.