KARAVANSERAI.

gen rondom, haar bleek goudlicht wevend in het grijs van het wolkengordijn, 't Was doodstil; 't zacht gesjirp van enkele voorbarige krekels praeludeerde den naderenden nacht

Werkelijk was hij des Maandags met Both op reis gegaan en 'twas een heele tocht geweest, vóór ze in den pasang-rahan op Prigèn waren, 's Maandagsmorgen te zeven uur waren ze van Soerabaja vertrokken in een mylord, getrokken door een vierspan — Both's eigen equipage. — „Ik reis nooit in zoo'n gesloten kast," zei hij; „ik moet lucht en licht hebben. " Een bediende nam plaats naast den koetsier; aan anderen werd bevel gegven zich op een bepaalden tijd te Bangil te bevinden, doch dit ging zoo geheimzinnig toe — bovendien sprak Both Javaansch, waarvan van Arkel eigenlijk nog niets verstond! — dat hij er niets van begreep. Adolfien, die guitig lachte, moest voor de prompte uitvoering zorgdragen en mevrouw Both zei tot van Arkel: — „Jij zal zien goe mooi di atas, loe1)!"

Het zou gaan van fabriek tot fabriek, en bij elke fabriek zou een deel van den dag en de volgende nacht worden doorgebracht: de paarden moesten het maar zoolang uithouden. Was de afstand wat ver, dan werd er onderweg even gerust. Eerst kwamen ze te Ketégan, daarna te Watoetoelis; ze bleven een uur of wat te Modjokerto en reden toen door naar Petèrongan. Het was in den maaltijd; in de nabijheid der suikerfabrieken in het vlakke land heerschte overal drukte; het suikerriet werd of was gesneden en werd op karren geladen, opgehoopt vol, en langs de veldwegen als op den breeden heirweg, waaraan de fabrieken liggen, zag men overal de volgeladen groboks 2), door sapi's3) getrokken, den oogst huiswaarts sjouwen, fabriekwaarts, en daar waren velen in de weer bij de „brug", waar het riet ontvangen en gewogen wordt; op het plein vóór de fabriek, waar het gewogen riet wordt opgestapeld tot heele bergen, terwijl andermaal velen bezig zijn om het naar binnen te dragen, waar het gemalen wordt. Maar ook die drukte vermocht niet de kalmte van het landschap te storen; ook rondom die bedrijvigheid hing de rust — die rust, welke van Arkel zoo wonderbaar aandeed. Hij voelde zich daar voor 't eerst zoo heel ver in den vreemde, zoo eenzaam in een wereld van andere menschen, en in de lucht ademde een hem vreemde ziel.

*) Boven, jij! *) Karren op twee wielen. *) Inlandsen rund.