JAN.

„Hij zit voor U verborgen achter zijn breeden tafelgenoot, dien Eussischen ouden heer, die gewoonlijk zoo knorrig is."

„Die!" kan van Overaert niet nalaten verbaasd uit te roepen, „ik meende op te merken, dat ze op niet al te besten voet samen waren, Jan is...."

„Een hartendief," vult Paula aan. „Is U niet trotsch op uw zoon?"

Overaert bijt zich op zijn knevel. Het besef van eigen tekortkomingen doet hem overal een terechtwijzing in zoeken.

't Is alsof zijn prikkelbaarheid eerder verergert dan verbetert. Hij bemerkt het zelf en die Noordwal had hem nog wel verzekerd dat een reis hem goed zou doen. Alleen — hij gaf MonteCarlo niet als doel aan; maar waar, als je niet aan wintersport doet, kun je anders naar toe dan naar de Eiviera? en hoe kun je aan de Eiviera zijn zonder Monte te zien? Hoe kun je Monte zien, zonder te spelen!

Als hij maar niet zooveel verloren had, hoe gaarne zou hij er mee eindigen!

Zou hij er dan de kracht toe hebben? Vroeger was hij niet zoo.... Het woord „zwak" wil hij zich zelf niet bekennen; vroeger was hij gelukkig!

„Hertrouw," had Noordwal hem eens gezegd. Neen, juist om de herinnering aan dat geluk had hij daar nooit over gedacht en voor Jan zou het ook geen voordeel zijn — eene stiefmoeder; de juffrouw was goed.

En toch, zijn thuis lokte hem niet aan, het straalde geen warmte voor hem uit en voor Jan?

„Is U ook niet eens de bergen ingegaan?" hoort hij Sidonie vragen.

„Neen, tot nog toe had ik er den tijd niet voor" antwoordt hij weifelend. Ze nemen het aan zonder verdere vraag of opmerking, maar hij ziet hoe Paula even het hoofd afwendt en hij denkt weer nijdig: „Ze weten wel beter, die bemoeiallen!"

„We vonden het zoo aardig den indruk te zien, dien al het mooie op Jan maakt; het gaf ons een dubbel genoegen" vertelt Sidonie goedig. „Eeisde hij al meer?"

„Neen, niet buitenslands maar we zijn een paar dagen samen in Brussel en Parijs geweest, voordat we hier kwamen." Hoe be-