ons in elk geval voorzichtig met deze twijtelachtige getuigenis geen rekenin,? te houden. Er zijn er overigens andere genoeg.

In de XIV“ eeuw moet het taalverschil zo groot geweest zijn, dat de Engelsen moeite hadden om met Fransen te onderhandelen. Froissart zegt :

Ils disoient bien que Ie fraiiQois qua ils avoient apris chies eulx d’enfance, n’estoit pas de telle nature et ooiidition que celluy de France. estoit et duquel les olers de droit en leur traittiés et parlers usoient (1).

Ook wordt het Frans van Engeland met spot bejegend, niet alleen door Franse (2), maar ook door Engelse schrijvers.

Bekend is de humoristies getekende priores uit de Canterbnry Tales, van wie Chaucer met fijne ironie getuigt dat zij het Frans zeer wel en sierlik kon spreken, volgens de school van « Stratford atte Bowe (een voorstad van Londen), want Frans van Parijs was haar onbekend (3). »

Langtand, de schrijver van Piers the Plowman, spreekt met minachting van het « Frans van Norfolk (4). »

En een tijdgenoot van Chaucer en Langtand, de onbekende auteur van het Testament of Love, drukt zich nog strenger uit : « Er zijn vele uitstekende geesten die met groot genoegen in Latijn en Frans geschreven en vele edele dingen voortgebracht hebben; maar waarachtig, er zijn er die hun poëtiese stof in zulk Frans kleden, dat de Fransen het even zo gaarne horen als wij het Engels van Fransen (5). »

Wat later voegt hij er de raad bij : « Laat de geleerden Latijn schrijven, want zij hebben de nodige wetenschap en kennis daarvoor.

(1) Ed. Kervijn, XV, 114. Gnmdrisz, I, blz. 807, nota 4.

(2) Qrundrisz, I, blz. 807.

(3) And Frensch sche spak ful faire and fetysly

After the scole of Stratford atte Bowe

For Fronch ot Parys was to hire unknowe

{Canteriury Talcs. Prologue).

(4) Lounsbury, blz. 61.

(5) In Latin and French hath many sovereign wits had great delight to endite, and have many noble things fulfilled; hut certes there be some that speak their poesy matter in French, of which speech the Frenohmen have as goed a fantasy as we have in hearing of Frenchmen’s EngUsh. (Lounsbury, blz. 61).