Doctor Ehrlich.

ledereen weet dat, onder de ziekten van den mensch en van de dieren, een zeker aantal te wijten zijn aan de vermenigvuldiging van levende organismen in de zieke organen. Sommige zijn plantaardige organismen van lagere soort, zooals de bacteriën, gewoonlijk microben geheeten; andere behooren tot het dierenrijk: het zijn protozoën, ’t is te zeggen dieren met den eenvoudigsten lichaamsbouw, daar zij slechts uit eene enkele cel bestaan.

Het woord chemotherapie wordt nog sinds niet lang in de wetenschap gebezigd. Ehrlich heet alzoo de proefondervindelijke therapie die naar de middelen zoekt om de levende agenten der ziekten door middel van scheikundige stoffen te bestrijden.

Heeft men in eene buis eene cultuur van eene ziekteverwekkende microbe, b.v. den bacillus van de typhuskoorts, dan kan men gemakkelijk deze cultuur dooden met eene voldoende dosis van eene kiemdoodende stof, als eene sublimaatoplossing. Maar als dezelfde bacillus der typhuskoorts zich in het ingewand van eenen zieke bevindt, kan die sublimaatoplossing niet dienen om de microbe te vernietigen. Immers, om de microben in het lichaamsweefsel te dooden, zou die sublimaatoplossing moeten kunnen in het bloed gespoten worden in zulk eene dosis, dat de zieke er onder zou bezwijken.

De woekercellen bestrijden zonder de cellen van den zieke te beschadigen, dat is het groot problema waarvoor de chemotherapie zich aanspant.

Hoewel het protoplasma van alle cellen, zoowel van eene hoogere diersoort als van eene eenvoudige bacterie, gelijke algemeene eigenschappen vertoont, toch bestaan er, gelukkig, scheikundige zelfstandigheden die zich sterker op sommige soorten van cellen vastzetten dan op andere.