Het duurde vrij lang.

Indien het nu eens niet gebeuren ging?... Ja toch : belofie is schuld, het spreekwoord werd bewaarheid.

« Komt, » zei de Directeur, binnentredend. Hij was vergezeld van een opziener, die een grooten, alle deuren openenden sleutel droeg.

En wij traden allen over den koer, waar de herfstbloemen rood en geel in overvloed nog bloeiden op het donkere, harde groen, waar dauw op blonk en tusschen de opgeschoten twijgen de spin haar prooi beloerde in een net met parelendropjes versierd. Vochtigheid sloeg op de steenen uit.

Ginds het gevang met zijn muur van hooge tralievenstertjes...

Nu stond de deur een zijdeur open. Jongens daarbinnen, in ’t grijs, schuierden den vloer, verbaasd opkijkend naar dèt, ons, onverwacht bezoek.

« Open de cel, » beval de Bestuurder aan den surveillant.

Krijschend gebeurde dat.

De jongen moest er uit komen.

Hij strompelde als dronken aan.

Wat keek ik op! Het was geen knaap van een jaar of vijftien, zooals hij mij door ’t schuifgaatje geschenen had, maar een volwassen, kloeke kerel, misschien bijna twintig jaar.

Hij beefde over al zijn leden. Wellicht vreesde hij een verhooging van straf, ik weet niet welke, in zijn onwetendheid van rechtsmacht.

Hij beefde meer en meer en keek ons schuw van terzijde aan.

Zijn grijs pak was heel vuil. Hij droeg klompen,

Hij was van ’t Walenland.

De Directeur sprak hem aan in ’t Fransch :

a Sinds hoelang zit gij in ’t celgevang? *

« Acht dagen, » stotterde hij.

« En gij moet er nog acht in uitdoen? »

« Ja, » met gebogen hoofd en slaphangende armen.

« En zijt gij van zin later uw zottigheden te herbeginnen? *

Hij schudde het hoofd zonder spreken.

« Gij zijt vrij, n sprak de Directeur.

33