het tooneel gegeven hadden. Ook buiten die raadgevingeii der theologen zullen de schilders de oogen naar het tooneel gericht en er de suggestie van ondergaan hebben. Zij stonden niet sceptisch tegenover die vertooningen, zooals J. Mesnil ten onrechte beweerde; integendeel, hun gemoedsleven was volkomen in eenklank met de vroomheid der gemeenschap, waarin ze leefden en waarvan de tooneelvertooningen een kenschetsende uiting waren. Van haalt voorbeelden aan van schilders, die bij het ineenzetten van tooneelspelen behulpzaam waren, en noemt er zelfs een. Peter Balten, die als bekwaam tooneelspeler bekend stond. Het kan ons dus niet verwonderen zoo schilders bij het behandelen van een onderwerp zich door de tooneelvoorstelling van datzelfde onderwerp lieten beïnvloeden. , , . X . If T 1 1 – . I Jj 1

Uit dien invloed, waarvoor Van Puyvelde slechts weinige bewijzen kan aanhalen, kon in elk geval het reahsme niet geboren worden, daar de tooneelvertooningen toch maar styhseeringen waren van de werkelijkheid. Het grootste gedeelte van het boek wordt dan gewijd aan het toetsen vari het werk onzer schilders aan dat onzer tooneelschrijvers. Al de nieuwe voorstelhngen en de wijziging van de oude voorstellingen in de schilderkunst worden vergeleken met onze oude tooneelspelen. Ook de inrichting van het theater en verschillende bestanddeelen van het tooneeldecoratief worden besproken in verband met het werk der schilders. De uitslagen van dezen zeer nauwgezetten arbeid toonen aan, dat de invloed van de tooneelvertooningen zich meestal beperkte tot de keus van onderwerpen, tot de opvatting en de bijzondere behandeling van sommige onderwerpen, tot een houding, een gebaar, een kleedij, een decor. Zoo heel veel is dat niet.' Ook verbergt Van Pujwelde niet, dat hij bij den aanvang van zijn onderzoek gehoopt had tot bepaalder besluiten te komen en zich in dit opzicht eenigszins ontgoocheld zag. Meer dan eens leidt zijn onderzoek alleen tot het stellen van een vraagteeken. In elk geval blijkt uit zijn werk, dat de invloed van het tooneel op de schilderkunst wel degehjk heeft gewerkt, maar niet in de overwegende mate, die vroegere kunsthistorici hadden laten vermoeden.

Het werk, dat klaar en aangenaam geschreven is, bevat zes en vijftig afbeeldingen van schilderijen, teekeningen, miniaturen, enz., die den lezer in staat stellen de redeneeringeii en beweringen van den schrijver goed te volgen en te controleeren. **