Wij kunnen Van Pus7yelde geluk wenschen met zijn eerlijk, echt wetenschappelijk werk, dat door niemand minder dan Prof. G. Kalff in den Gids van Februari 1914 zeer waardeerend besproken werd. Door de gewaagde theorieën van E. Male, die trots al zijn verdiensten als « prospector »in wetenschappelijk opzicht veel verder sprong dan zijn stok lang was, aan een onbevooroordeeld onderzoek te onderwerpen, heeft hij de eer van de Belgische wetenschap een ernstigen dienst bewezen. Prof. G. Kalff mocht schrijven : « Geenerlei_twijfel aan de waarheid van Male’s voorstelling kwam op bij die Belgen, die geen andere wetenschap kennen dan de Fransche; bij wie al wat uit Frankrijk komt, « erin gaat als Gods woord in een ouderling. » Het werk van Van Puyvelde zal den Hollandschen geleerde de verheugende verzekering gegeven hebben, dat er andere Belgen zijn met meer wetenschappelijken, minder eenzijdigen geest. »

Een ander werk, waarmede de Koninklijke Vlaamsche Academie eer zal inleggen, is de studie met tekstuitgaaf van Tondalus’ Visioen en St-Patricius’ Vagevuur, door Dr. R. Verdeyen en Dr. J. Endepols, waarvan het deel I zooeven verschenen is (Gent, W, Siffer en 's-Gravenhage, M. Nijhofï). De leek vraagt zich stellig af wat dat voor werken zijn. Het eerste werd omstreeks 1149 in het Eatijn geschreven door zekeren broeder Marcus, van lersche afkomst, die zich in een klooster te Regensburg gevestigd had. Het vertelt de stichtelijke geschiedenis van den lerschen ridder Tondalus, die dood valt, doch drie dagen nadien weer levend wordt, zijn goed aan den arme geeft en zich aan den dienst van God wijdt. Gedurende zijn driedaagsch dood-zijn had hij een bezoek aan de andere wereld gebracht en uitvoerig vertelt hij nu zoowel over de straffen der verdoemden als over de belooning der gelukzaligen. St-Patricius’ Vagevuur behandelt een zeer verwante stof, doch anders ingekleed. Dit werk, waarvan de schrijver een Cisterciënser monnik uit Saltrey is, dagteekent van omstreeks 1189 en is eveneens in het Datijn opgesteld. Hier vernemen we hoe God aan St-Patricius, den bekeerder der leren, een hol toont, waar boetelingen de geheimen der andere wereld konden zien. Nu zouden de weerbarstige leren tot het ware geloof komen, daar het hun gegund werd met eigen oogen het hiernamaalsche te zien. St-Patricius bouwde bij dit hol een kerk en een klooster. Het was echter niet zoo gemakkelijk dat hol te bezoeken. Eerst