nooit iets te veranderen. Ik heb haar vanmorgen gezega dat mijn bezoek tot niets zou dienen, maar ik moest gaan, begrijpt u, want zij slaapt er niet van. Maar of zij nu ïr-eter zal slapen, daar twijfel ik aan. En daar moest ik mij voor kleeden, en een halven morgen verzuimen, besloot hij met een zwartgalligen blik op zijn jas.

Hij maakte zich los uit zijn zetel, zette zijn hoogen hoed op met een beweging als had hij meer dan genoeg van dat hoofddeksel, en na een stillen groet verliet hij ’t kantoor.

Op een wenk van Bohrmann deed ik hem uitgeleide tot aan de poort,die ik voor hem openmaakte, met al den eerbied dien zijn smart mij af dwong. Ik keek hem op de stoep nog eens aan, en wij begrepen elkander volkomen. Het kwam mij voor dat hij nog iets wilde zeggen, maar hij haalde alleen zijn schouders op en ging heen.

Wat moeten wij nu doen? vroeg Bohrmann, toen ik binnenkwam. De hand aan ons zelven slaan? Zijn wij een inrichting van liefdadigheid? Wat moesten Mayer en Strauss doen, toen die mosselvrouw niet meer betaalde ? Den pelsmantel afschrijven op winst en verlies? Waarom dan niet hun winkel gesloten? Neen, Laarmans, wij moeten de Wereldtijdschriften leveren of afstand doen van alles en in een klooster gaan. Honderd duizend is veel, zeer veel meer dan zij vermoeden, dat geef ik toe. Want het is wel gauw uitgesproken, maar als je ze dan voor je ziet liggen, dan is het nog iets heel anders. En toch moet ik ze leveren, omdat de bon ge teek end is. En jij zal iedere maand de termijnen gaan ontvangen. Dat zal een goede school voor je zijn, want het is hard. ledere maand wordt het harder en je kan uren lang om den hoek in twijfel staan, of je binnen zal gaan of niet. Tot het dan eindelijk weer tot je is doorgedrongen, dat het je plicht is. Een plicht kan hard zijn, Laarmans. Denk maar aan die arme deurwaarders en aan den beul. En lees nu den laatsten zin van de Korthalsstudie nog eens op.

«Wij gaan geheel op in onze smart, onze gedachtengang brengt ons telkens weer bij de sponde waar het wezen rust dat aan onze aardsche liefde ontrukt is en wij voelen ons niet in staat te denken aan de tallooze nietigheden, waarvan toch geen enkele mag worden nagelaten.»

Die woorden zijn goed, zei Bohrmann, vindt je dat ook