ATON EN DE KONING.

Gij woont in mijn hai-t,

Geen ander is er die U kent,

Buiten Uw zoon Akhnaton.

Gij hebt hem ingewijd in Uwe plannen

En in Uwe kracht.

De Wereld is in Uw hand,

Gelijk gij ze geschapen hebt.

Wanneer Gij opgestaan zijt, leven alle menschen;

Gaat Gij onder, zoo sterven zij.

Want Gij zelf zijt het leven

En men leeft door U.

Alle oogen schouwen op Uwe schoonheid

Tot Gij ondergaat.

Alle arbeid wordt gestaakt

Wanneer Gij in het westen verdwijnt.

Wanneer Gij U verheft, zoo worden de menschen aangespoord [tot arbeid,

Tot arbeid voor den koning, dien Gij liefhebt, Den koning, die van de waarheid leeft.

Den Heer der beide landen.

Den Zoon van Ra, die het ware liefheeft.

Den Heer der Kroon, Akhnaton, wiens leven lang is (1),

En voor zijn gemalin, de van hem geliefde.

De meesteres der beide landen.

Moge Hij heerschen voor immer en eeuwig!

De drooomer, de dichter bij de genade van Aton, werd een paar jaren voor zijn vroegtijdigen dood opgeschrikt door de invallen van naburige volkeren in de door zijne op militair gebied flinke voorzaten veroverde landen. In tegenstelling met hunne onbeperkte heerschersplannen wou hij vrede, geen oorlog, geen bloedvergieten. Door zijn nieuwen Aton-godsdienst predikte hij, evenals Jezus-Christus heel wat eeuwen later, liefde onder de menschen van alle volkeren. De Hettische barbaren Indo-Germanen naar hunne, in den laatsten

(1) Akhnaton stierf echter reeds op dertigjarigen leeftijd.