De magische Kunst

In een verleden jaar in dit tijdschrift verschenen artikel (1) hebben wij de oudste vormen van den godsdienst onderzocht, en zijn tot de slotsom gekomen dat hun ontstaan moet worden verklaard door een bijzonderen karaktertrek der primitieve mentaliteit, haar stoffelijkheid.

Maar reeds bij de minst beschaafde volkeren ontmoet men, nevens den godsdienst, een andere bedrijvigheid, die er mede in nauw verband staat en er, van het begin af, den grootsten en dikwijls den onheilzaamsten invloed heeft op uitgeoefend: dit is de tooverij, of magische kunst.

Ook zij is een rechtstreeksch gevolg van de geestesgesteldheid zelf der primitieven, van een eigenaardigheid hunner mentaliteit. Zij zijn lichtgeloovig; alle waarnemingen, die in hun bewustzijn op elkaar volgen, worden door hen als even geloofwaardig en waar beschouwd; nooit geven zij zich rekenschap van het subjectief karakter van vele bewustzijnstoestanden, ontstaan in hun eigen verbeelding; al hetgeen in hun geest verschijnt beantwoordt, volgens hen, aan een voorwerp, dat zich ook buiten hen moet bevinden. De primitieve twijfelt nooit: al hetgeen hij meent te ontwaren is, en is zooals hij het ziet. Dwaling, zinsbedrog zijn onmogelijk; zelfs de meest tegenstrijdige indrukken worden lijdelijk aanvaard.

Daaruit volgt dat de primitieve meent personen of voorwerpen feitelijk ontmoet te hebben, wanneer alleen hun trekken en vormen in zijn geest verschenen zijn. De oorzaak van hun verschijnen is zonder belang: zoo is de primitieve er van overtuigd dat alle wezens, die hij in zijn droom gezien heeft, hem werkelijk bezocht hebben; de woorden, die hij in zijn slaap gehoord heeft, werden inderdaad gezegd en verdienen

(1) Vlaamsche Gidt, . aargang XI, N" 3, bl. 215-226.