een voortgejaagde dompelaar, reikhalzend haar een beetje rust.

En terwijl hij haastig wegbeende, de handen knottig gebald tot vuisten, vroeg hij zich af, in wrokkig gepeins, waarom hij nu toch geen enkelen, vollen dag zonder miseries kon blijven? Hij was toch niet slechter dan anderen en moest hard wroeten van den morgen tot den avond, in een vunzig, triestig kantoor, voor een armoedje, minder dan vele werkmenschen verdienden. Zijne schuld was het niet dat hij niet zoo kloek was en sterk als andere menschen, dat zijn moeder ook maar een sukkel was, vooi wie het leven geen andere belooning had overgehouden dan een trage wegkwijnen in een ellendig gesticht....

Menschen gingen hem voorbij, op en af, haastig stappend naar hunne bezigheid van eiken dag. Zij toch zagen er goed uit, kloek en gezond, sommigen met een kladje blos over het gelaat, anderen met een vonkje tintelende blijheid in de oogen...

Een vrouw ontmoette hij, zwaar dragend blinkende, koperen melkkannen aan struische armen. Groot en sterk was ze, met breede borst en blozende kaken, en in haar vlassig blond streuvelhaar lag er lijk een handvol goudpoeier te leven dat de buitenzonne daar blijkbaar in had vergeten. En wanneer zij aan eene deur bleef staan, keek hij haar aan, suf-bewonderend, en hij voelde hoe zijne oogen vochtig werden, zoodat hij hare landelijke frischheid allengerhand zag wegdoezelen als in een goudmist van zinkende avondzonne...

X

Nu lag het park daar ver achter hem. Een lange straat was hij ingegaan, zacht opbermend naar het midden toe, lijk een reusachtigen menschenrug. En zoo vol zonne was zij, dat zijne ongen er bij schemerden.

God! wat was dat nu? Ginds, vóór hem, hooger op, tusschen aanhortende wagens en karren en rinkelende tramrijtuigen, ook tusschen de heenen der menschen, zag hij ze weer, zeer bepaald, lui en loom opduikend, die verdoemde koolheesten. Traag bewogen zij zich, met rechtopstaande voelhorens, bronssprietend in de helle uchtendzonne, de straat af, scheen het hem, in steeds aangroeiende massa, komend naar hem t0e....

Aan de eerste voorbijrijdende tram klampte hij zich vast en