STAATSBLAD

KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

lingen betreffende het kiesrecht en de verkiezingen van de leden van de Eerste- en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal benevens van de leden van de Provinciale Staten en van de raden der gemeenten (Kieswet). WET van 13 Juli 1951, houdende nieuwe bepaWu

JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gewenst is nieuwe wettelijke bepalingen, regelende het kiesrecht en de verkiezingen van de leden van de Eerste- en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal benevens van de leden van de Provinciale Staten en van de raden der gemeenten, vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

AFDELING I Algemene bepaling HOOFDSTUK A VAN DE KIESRAAD Artikel A 1

1. Er is een Kiesraad, gevestigd te ’s-Gravenhage, welke Onze Minister van Binnenlandse Zaken van advies dient in alle aangelegenheden, het kiesrecht betreffend.

2. De Raad is samengesteld uit vijf leden. De leden en drie plaatsvervangende leden worden door Ons benoemd en ontslagen. De benoeming geschiedt voor vier jaren. Hij, die ter vervulling van een opengevallen plaats is benoemd, treedt af op het tijdstip, waarop degene, in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Bijl. Hand. II 50/51, 2090; Hand. II 50/51, bladz. 1759—1771,1775— 1776; Bijl. Hand. I 50/51, 2090; Hand. I 50/51, bladz. 712.

VAN HET