dergelijke ambten vervult en hij daarin bij voortduring een volledige dagtaak vindt, met dien verstande, dat de kindertoelage niet minder bedraagt dan hetgeen de ambtenaar krachtens de Kinderbijslagwet zou ontvangen, indien deze wet op hem van toepassing zou zijn.

8. Indien een ambtenaar meer dan één ambt vervult, waarop de regeling van dit artikel van toepassing is, bestaat het recht op kindertoelage uitsluitend in het ambt, waaraan de hoogste maximumwedde is verbonden en wordt de kindertoelage berekend over de in totaal aan hem toekomende wedde.

9. De kindertoelage van de gehuwde vrouwelijke ambtenaar van wie de echtgenoot terzake van hetzelfde kind recht heeft op een toelage op grond van dit artikel, bedraagt niet meer dan het verschil tussen hetgeen de echtgenoot in totaal aan kindertoelage zou ontvangen, indien hij het ambt van zijn vrouw naast het zijne vervulde en hetgeen hem uit hoofde van zijn eigen ambt aan kindertoelage toekomt.

10. Indien voor een kind, behalve op grond van het bepaalde in dit artikel, kindertoelage, kindertoeslag of kinderbijslag, anders dan ingevolge een kindertoelageregeling verband houdende met pensioen kan worden ontvangen, welke lager is dan de toelage ingevolge dit artikel, wordt laatstbedoelde toelage verminderd met het bedrag, waarop overigens recht bestaat, met dien verstande, dat de som van de kindertoelage(n), kindertoeslag en/of kinderbijslag tengevolge van deze vermindering niet mag dalen beneden het bedrag, dat zou worden uitgekeerd indien alle terzake betrekkelijke rechten waren ontleend aan dit artikel.

11. Onze Minister, hoofd van het daarbij betrokken departement van Algemeen Bestuur, is bevoegd, met machtiging van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, van het bepaalde in de voorgaande leden af te wijken ten aanzien van:

a. kinderen, die de ambtenaar niet of niet volledig tot zijn last heeft, in welk geval de hem toekomende kindertoelage geheel of gedeeltelijk betaalbaar kon worden gesteld aan degene, die het kind in feite verzorgt;

b. gevallen, waarin dit artikel niet of niet naar redelijkheid voorziet.

12. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is bevoegd met betrekking tot het bepaalde in het voorgaande lid algemene voorschriften vast te stellen. Ter uitvoering van deze voorschriften is de in het vorig lid bedoelde machtiging niet vereist.

13. Onze voornoemde Minister stelt voorts nadere richtlijnen vast voor de uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

Artikel II

De punt achter het eerste lid van artikel 12 a van het Arbeidsovereenkomstenbesluit wordt vervangen door: hij ontvangt echter