STAATSBLAD

VAN HET

KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

BESLUIT van 15 December 1951 tot toepasselijk verklaring van de bepalingen van het Koninklijk besluit van 3 Augustus 1922 (Stb. 479) op het ambt van Voorzitter van het College van Rijksbemiddelaars.

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken van 1 November 1951, no. 13898, Afdeling Personeel;

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet 1929;

De Raad van State gehoord (advies van 20 November 1951, no. 35);

Gelet op het nader rapport van de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid d.d. 7 December 1951, no. 15152, Afdeling Personeel;

Hebben goedgevonden en verstaan:

De bepalingen van het Koninklijk besluit van 3 Augustus 1922 (Stb. 479) tot regeling van de toekenning van wachtgeld aan burgerlijke Rijksambtenaren, zoals dit is of zal worden gewijzigd, zijn van overeenkomstige toepassing op het ambt van Voorzitter van het College van Rijksbemiddelaars, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het Buitengewoon besluit Arbeidsverhoudingen 1945.

Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk, 15 December 1951.

JULIANA.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken, A. A. VAN RHIJN.

Uitgegeven de elfde Januari 1952.

De Minister van Justitie, H. MULDERIJE.