STAATSBLAD

VAN HET

KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

WET van 21 December 1951 tot vaststelling van een nieuwe Beginselenwet gevangeniswezen en daarmede verband houdende wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering.

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regelen te stellen ten einde de wijze van tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen te doen rusten op beginselen, welke overeenstemmen met de thans heersende inzichten omtrent haar doelmatigheid, alsmede enkele daarmede samenhangende onderwerpen bij de regeling te betrekken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel I

De navolgende bepalingen worden vastgesteld, welke kunnen worden aangehaald als Beginselenwet gevangeniswezen:

TITEL I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van deze wet worden verstaan onder:

„Onze Minister”: Onze Minister van Justitie;

„gedetineerden”: de personen, ingesloten in de huizen van bewaring, gevangenissen, rijkswerkinrichtingen en rijksasyls voor psychopathen; „gevangenen”: de personen, ingesloten in de gevangenissen.

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Bijl. Hand. II 48/49, 1189; 49/50, 1189; Bijl. Hand II 50/51, 1189; Hand. II 50/51, bladz. 2122 t/m 2156 en 2158 t/m 2160; Bijl. Hand. I 51/52, 1189; Hand. I 51/52, bladz. 58 t/m 64.