Artikel 5

Het bepaalde in Ons besluit van 27 December 1950 (Staatsblad No. K651), zoals dat is of zal worden gewijzigd, voor zover dat besluit betrekking heeft op de kindertoelage en de tijdelijke kindertoeslag, is op de personen, bedoeld in artikel 1, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6

1. Aan de personen, bedoeld in artikel 1 sub A, die tussen 1 September 1950 en 1 Januari 1952 in Nederland geplaatst zijn geweest, wordt een uitkering ineens toegekend ten bedrage van 5 % van het gedurende die plaatsing genoten salaris.

2. Aan de personen, bedoeld in artikel 1 sub A, die tussen 16 Maart 1951 en 1 Januari 1952 in Nederland geplaatst zijn geweest, wordt nevens de uitkering, bedoeld in het vorige lid, een uitkering ineens toegekend ten bedrage van 5 % van de som van het gedurende die plaatsing genoten salaris en de op grond van lid 1 over dat tijdvak genoten uitkering, met een maximum van f 16,65 per maand.

3. Aan de onder artikel 1 sub B vallende personen van 23 jaar of ouder en de onder genoemde bepaling vallende gehuwde personen beneden die leeftijd, die tussen 1 Januari 1950 en 1 Januari 1952 in Nederland geplaatst zijn geweest, wordt een uitkering ineens toegekend ten bedrage van 5 % van het gedurende die plaatsing genoten salaris.

4. Aan de personen, bedoeld in het vorige lid, die tussen 1 September 1950 en 1 Januari 1952 in Nederland geplaatst zijn geweest, wordt nevens de uitkering, bedoeld in het vorige lid, een uitkering ineens toegekend ten bedrage van 5 % van de som van het gedurende die plaatsing genoten salaris en de in het vorige lid bedoelde uitkering.

5. Aan de personen, bedoeld in lid 3, die tussen 16 Maart 1951 en 1 Januari 1952 in Nederland geplaatst zijn geweest, wordt nevens de uitkeringen, bedoeld in de leden 3 en 4, een uitkering ineens toegekend ten bedrage van 5 % van de som van het gedurende die plaatsing genoten salaris en de in lid 4 bedoelde uitkering, met een maximum van f 16,65 per maand.

6. De leden 3, 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing op ongehuwde personen, vallende onder artikel 1 sub B, van 22-jarige, 21-jarige, 20-jarige en 19-jarige leeftijd, met dien verstande, dat in plaats van 5 % wordt gelezen onderscheidenlijk 4 %, 3 %, 2 % en 1 %.

7. Voor mannelijke personen van 23 jaar of ouder bedraagt elke uitkering, bedoeld in de leden 3, 4 en 5, niet minder dan f 8,67 per maand.