Artikel 2

1. Het pensioen, waarop de nagelaten betrekkingen van een militair, bedoeld in artikel 1, en van een militair, als daar bedoeld, die onder toekenning van pensioen de militaire dienst heeft verlaten, ter zake van diens overlijden recht kunnen doen gelden krachtens de Militaire Weduwenwet 1922 dan wel de Pensioenwet voor de landmacht 1922, zal niet minder bedragen dan het pensioen, hetwelk dan wel de onderstand, welke haar, bij toepassing van de op 26 December 1949 geldende regelen, direct of indirect ten laste van de begroting van Indonesië zou zijn toegekomen indien de betrokken militair of gewezen militair op 25 Juli 1950 was overleden.

2. Indien in verband met het overlijden van een militair of gewezen militair als bedoeld in het eerste lid, recht op pensioen dan wel onderstand wordt ontleend zowel aan een op 26 December 1949 op hem van toepassing geweest zijnde pensioenregeling, als aan een der in het eerste lid genoemde wetten, bestaat slechts recht op pensioen krachtens een dezer wetten, voor zover en voor zoveel dat pensioen meer bedraagt dan het pensioen dan wel de onderstand krachtens eerder bedoelde pensioenregeling. Bedraagt laatstbedoeld pensioen dan wel onderstand meer dan het pensioen krachtens een der in het eerste lid genoemde wetten, dan bestaat geen recht op pensioen kr chtens deze wetten.

Artikel 3

Het bepaalde in artikel 2 onder 2° der Pensioenwet voor de landmacht 1922 is ook van toepassing ten aanzien van de militair, bedoeld in artikel 1, indien de verwonding, verminking, ziekten of gebreken zijn ontstaan, tot uiting gekomen of verergerd gedurende de dienst bij het Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger.

Artikel 4

De op 24 Juli 1950 tot het Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger behorende militairen, die op deze datum nog niet een van de bestemmingen, genoemd in artikel 32 van de „Regelingen betreffende militaire aangelegenheden”, II, Hoofdstuk IV, gehecht aan de Overgangsovereenkomst, behorende bij de Mantelresolutie der Ronde Tafel Conferentie, hadden gevolgd — met uitzondering van diegenen, die buiten Indonesië verbleven en bestemd waren af te vloeien in het werelddeel waar zij zich op genoemde datum bevonden — en die met ingang van genoemde datum tijdelijk dienst verrichten bij de Koninklijke landmacht, worden, voor de toepassing van de Pensioenwet voor de landmacht 1922, geacht militairen van de Koninklijke landmacht te zijn zolang zij genoemde dienst verrichten.

Artikel 5

Indien de nagelaten betrekkingen, bedoeld in artikel 2, die overeenkomstig dat artikel zijn gepensionneerd krachtens de Militaire