STAATSBLAD

VAN HET

KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

No. 326

BESLUIT van 4 Juni 1952, houdende regelen ten aanzien van de bestemming tot buitengewoon dienstplichtige voor de lichting 1953.

Wu JULIANA, BIJ DE GRATIE GODS, KONINGIN DER NEDERLANDEN Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Oorlog van 29 Mei 1952, Directoraat Personeel, Afdeling Dienstplicht, nr. 717237 en van Marine nr. 292388;

Gelet op artikel 24 van de Dienstplichtwet, zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij de wet van 27 Mei 1948 ( Staatsblad I 221);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Ter uitvoering van de bepalingen van artikel 24 der Dienstplichtwet gelden ten aanzien van de lichting 1953 de regelen, voorkomende in de volgende artikelen.

Artikel 2

Tot een groep van personen, die slechts bij dringende behoefte in werkelijke dienst behoren te komen — artikel 24, eerste lid, b, der Dienstplichtwet —, behoren ingeschrevenen voor de dienstplicht, te wier aanzien zich naar het oordeel van Onze Minister van Oorlog of van Onze Minister van Marine de volgende twee omstandigheden voordoen:

a. dat zij niet op grond van hun bijzondere geschiktheid voor een bepaalde opleiding of voor een bepaalde dienst, ook in verband met de daarvoor benodigde en daarvoor beschikbare aantallen personen, moeten worden geacht voor de militaire dienst onmisbaar te zijn;

b. dat zij in het bedrijfsleven een zodanige plaats innemen, dat zij hun arbeid niet kunnen staken, zonder het algemeen belang in ernstige mate te schaden en dat zij in hun arbeid niet door een beschikbare werkkracht kunnen worden vervangen.

. Artikel 3

Tot een groep van personen, te wier aanzien geen behoefte bestaat aan het vervullen van werkelijke dienst buiten de gevallen van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden artikel 24, eerste lid, b, der Dienstplichtwet — behoren inge-