Artikel 22

1. Onverminderd het bij andere wetten bepaalde is de burgemeester bevoegd alle plaatsen, ook tegen de wil van de rechthebbende, te betreden dan wel door politie- of opsporingsambtenaren te doen betreden en aldaar onderzoel o f huiszoeking te verrichten of door die ambtenaren te doen verrichten. Zo nodig verschaffen zij zich de toegang met behulp van de sterke arm.

2. Is een zodanige plaats een woning, dan treden de politie- en opsporingsambtenaren tegen de wil van de bewoner niet binnen dan voorzien van een algemene of bijzondere schriftelijke door de burgemeester verstrekte last. Van dit binnentreden wordt proces-verbaal opgemaakt, hetwelk binnen tweemaal vier en twintig uren aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en aan degene, in wiens woning is binnengetreden, in afschrift wordt medegedeeld. In dit proces-verbaal wordt van het tijdstip van het binnentreden en van het daarmede beoogde doel melding gemaakt.

3. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, zijn bevoegd zich bij het betreden door andere personen te doen vergezellen. In het geval, bedoeld in het vorige lid, wordt hiervan melding gemaakt in het proces-verbaal.

4. Onze Minister van Binnenlandse Zaken geeft in overeenstemming met Onze Minister van Justitie nadere regelen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid. Deze regelen worden op de wijze, door Onze Minister van Binnenlandse Zaken te bepalen, bekend gemaakt.

Artikel 23

1. De autoriteiten, door Onze Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen, zijn bevoegd alle voorwerpen, ten aanzien van welke ernstig vermoeden bestaat, dat zij zullen dienen tot verstoring van de openbare orde, rust of veiligheid, of uit welke aanwijzingen kunnen worden verkregen omtrent een mogelijke verstoring van de openbare orde, rust of veiligheid, te onderzoeken, in beslag te nemen, te doen onderzoeken of in beslag te doen nemen, dan wel het gebruik daarvan te beperken of geheel te verbieden.

2. Van elke inbeslagneming wordt proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal, hetwelk mede de redenen van de inbeslagneming vermeldt, wordt binnen tweemaal vier en twintig uren aan Onze Minister v an Binnenlandse Zaken en aan de belanghebbende in afschrift medegedeeld, voor zover mededeling aan belanghebbende niet strijdig kan Worden geoordeeld met het belang van de Staat. Voorts wordt van e lke beperking en elk verbod aan Onze voornoemde Minister onverwijld kennis gegeven, onder opgave van de redenen, welke tot deze maatregel hebben geleid.

3. Ten aanzien van elke inbeslagneming, elke beperking of elk verbod kan de belanghebbende een bezwaarschrift indienen bij Onze