2. Het met redenen omklede verzoekschrift wordt in tweevoud ingediend door een procureur. Een exemplaar van dit verzoekschrift wordt binnen een week na ontvangst door de griffier gezonden aan Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten kunnen aan het Hof een vertoogschrift overleggen, eveneens in tweevoud. Een exemplaar hiervan wordt door de griffier onverwijld gezonden aan de procureur, die het verzoekschrift heeft ingediend.

3. Indien hetzij in het verzoekschrift, hetzij in het vertoogschrift, hetzij in enig geschrift, binnen een week na verzending van een exemplaar van het vertoogschrift aan de procureur, die het verzoekschrift heeft ingediend, is verzocht de zaak mondeling te mogen toelichten, of wel het Hof mondelinge toelichting nodig acht, worden degene, namens wie het verzoekschrift is ingediend, en de door Gedeputeerde Staten in hun vertoogschrift aangewezen persoon tot dat einde door de griffier opgeroepen.

4. Het Hof kan, alvorens op het verzoekschrift te beschikken, zich door een of meer deskundigen doen voorlichten; het kan mede een plaatsopneming doen geschieden door een of meer zijner leden, vergezeld van de griffier. De vergoeding voor reis- en verblijfkosten der deskundigen en hun vacatiƫn worden door de voorzitter vastgesteld op de voet van het tarief voor justitiekosten en salarissen in burgerlijke zaken. Deze kosten, alsmede die, welke de gerechtelijke plaatsopneming medebrengt, worden door de griffier bij voorschot voldaan. De griffier verhaalt de kosten bij inwilliging van het verzoek op Gedeputeerde Staten en bij niet inwilliging op degene namens wie het verzoekschrift is ingediend. De invordering geschiedt zo nodig op de wijze als bij de wet van 5 Juli 1910 (Stb. 182) ten aanzien van de invordering van griffierechten is bepaald.

5. De beschikking van het Hof wordt met redenen omkleed en in het openbaar uitgesproken. Daartegen staat generlei voorziening open.

6. Indien het Hof verklaart, dat in het gebruik van dat goed, gerekend met de omstandigheden meer belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijze voor de aanleg, de instandhouding of het gebruik van het werk nodig is, zal, voorzoveel van het betrokken onroerend goed gebruik is gemaakt, alles zoveel mogelijk in de vorige staat worden teruggebracht onverminderd het recht op schadevergoeding van de rechthebbenden ten aanzien van dat goed.

7. Indien het Hof verklaart, dat de belangen van de rechthebbenden ten aanzien van dat onroerend goed redelijkerwijze onteigening vorderen, zal de verplichting om de uitvoering en instandhouding van de maatregel te dulden en voorzoveel nodig daartoe mede te werken, behoudens recht op schadevergoeding gehandhaafd blijven gedurende een door het Hof te bepalen termijn, welke zodanig zal worden gesteld, dat redelijkerwijze binnen die termijn tot onteigening kan zijn overgegaan.