STAATSBLAD

VAN HET

KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

WET van 10 Juli 1952, houdende voorzieningen aangaande de noodwachten voor de bescherming van de bevolking, de personeelsvoorziening van deze noodwachten en de rechtstoestand van dit personeel. (Wet op de noodwachten.)

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, wettelijke voorzieningen te treffen aangaande de noodwachten voor de bescherming van de bevolking, de personeelsvoorziening van deze noodwachten en de rechtstoestand van dit personeel;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

TITEL I

De noodwachten en de noodwachtstaven

Artikel 1

De noodwachten hebben tot taak op te treden in het belang van de bescherming van de bevolking in de zin van de Wet bescherming bevolking, voor zover dit optreden van overheidswege geschiedt. Zij worden overeenkomstig de volgende artikelen van deze titel onderscheiden.

Artikel 2

1. In elke gemeente, welke niet behoort tot een krachtens de Wet bescherming bevolking gevormde kring en in het deel ener gemeente, dat niet tot een zodanige kring behoort, staat onder het gezag van de burgemeester een gemeentelijke noodwacht.

2. Het hoofd bescherming bevolking is als zodanig hoofd van de gemeentelijke noodwacht.

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Bijl. Hand. II 51/52, 2419; Hand. II 51/52, bladz. 2355 t/m 2369, 2373 t/m 2383; Bijl. Hand. I 51/52, 2419; Hand. I 51/52, bladz. 1029 t/m 1035, 1039 t/m 1044, 1046 t/m 1047.