n. de bijzondere uitkeringen bij overlijden van de noodwachter aan andere nabestaanden dan degenen, die aan titel III recht op uitkering ontlenen, indien dit overlijden verband houdt met zijn dienstverrichting als zodanig;

o. administratieve instanties van advies inzake besluiten, handelingen en weigeringen om te besluiten of te handelen ten aanzien van de noodwachter door het gezag, waaronder hij krachtens titel I staat, genomen, verricht of uitgesproken;

p. de overige rechten en verplichtingen.

Artikel 15

1. De noodwachter, die tijdens werkelijke dienst, met uitzondering van oefening, of als gevolg van werkelijke dienst wegens ziekte of ongeval, ongeschikt wordt tot het verrichten van zijn gewone werk, wordt gerekend van de dag, waarop die ongeschiktheid optreedt, voor zover hij niet in werkelijke dienst blijft of is gebleven, geacht in werkelijke dienst te zijn tot een door of vanwege Onze Minister van Binnenlandse Zaken voor hem te bepalen tijdstip.

2. Tegen niet-toepassing te zijnen aanzien van het vorig lid kan de noodwachter schriftelijk bezwaar indienen bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken.

3. Indien deze niet-toepassing door het gezag, waaronder de noodwachter krachtens titel I staat, wordt gegrond op de omstandigheid, dat de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn gewone werk niet het gevolg is van ziekte tijdens werkelijke dienst, met uitzondering van oefening, of niet het gevolg is van werkelijke dienst wegens ziekte of ongeval, legt Onze voornoemde Minister het bezwaar ter beslissing voor aan een commissie van drie deskundigen, waarvan een door of vanwege Onze voornoemde Minister en een door de noodwachter wordt aangewezen en de derde door beide eerstbedoelde geneeskundigen. De commissie beslist bij meerderheid van stemmen. De kosten van het onderzoek komen ten laste van het Rijk.

4. De noodwachter, die het bezwaar indient, stort in ’s Rijks kas een bedrag van vijftien gulden. Dit bedrag wordt na de beslissing van de commissie terugbetaald, tenzij de commissie bij meerderheid van stemmen van oordeel is, dat de noodwachter de ongegrondheid van het bezwaar redelijkerwijs had kunnen weten.

Artikel 16

De noodwachter is als zodanig niet arbeider in de zin van de Ziektewet, de Kinderbijslagwet of de Invaliditeitswet, tenzij het tegendeel bij of krachtens deze wet is bepaald.

Artikel 17

1. De noodwachter, die tot de aanvang van de werkelijke dienst bij ziekte krachtens de Ziektewet aanspraak op ziekengeld zou hebben gehad anders dan krachtens artikel 55 dier wet, wordt, zolang hij in