4. In het geval, bedoeld in artikel 57, tweede lid, wordt, zo nodig in afwijking van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, de wezenuitkering aan elk kind uit het eerste huwelijk en elk kind uit het later huwelijk vastgesteld op tien procent van de grondslag, waarnaar die uitkering moet worden berekend.
5. Indien een kind aan het overlijden van meer dan één persoon aanspraak op een wezenuitkering ontleent, wordt slechts die uitkering toegekend, welke voor hem het voordeligste is.
Artikel 50
Het bedrag van de tijdelijke uitkering, bedoeld in artikel 40, eerste lid, is gelijk aan het bedrag, waarop de belanghebbenden recht zouden hebben, wanneer de vermiste overleden was.
Artikel 51
1. De uitkeringen, toegekend aan de personen, bedoeld in artikel 39, eerste lid, zullen tezamen niet meer mogen bedragen dan negentig procent van de grondslag.
2. Indien de uitkeringen van deze personen tezamen meer zouden bedragen dan het in het eerste lid voor hen gestelde maximum, zal elke uitkering een evenredige vermindering ondergaan.
3. Ingeval het bepaalde in het vorige lid is toegepast en in het aantal op uitkering rechthebbende kinderen wijziging komt, zal de toegepaste evenredige vermindering worden herzien en wel met ingang van het kalenderkwartaal, volgende op dat, waarin de wijziging : s ingetreden.
Artikel 52
Het bedrag der uitkeringen, eventueel vermeerderd met de verhoging, bedoeld in artikel 45 of 46, wordt naar boven afgerond op hele guldens.
HOOFDSTUK IV
Samenloop van een uitkering met een rente, pensioen of schadeloosstelling
Artikel 53
1. Wanneer terzake van eenzelfde feit aan dezelfde persoon zowel een uitkering zou worden verleend als een rente, pensioen of schadeloosstelling volgens een wettelijke of andere regeling, in het laatste geval indien de premie door de overheid is betaald, wordt het bedrag der uitkering, met dat der rer.te, het pensioen of de schadeloosstelling verminderd.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen terzake van het eerste lid bepaalde nadere regelen worden gegeven.