STAATSBLAD

VAN HET

KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

No. 446

BESLUIT van 16 Augustus 1952, houdende herziening van het Rechtspositiebesluit N.O. 1935 (Koninklijk besluit van 6 Augustus 1935, Stb. 501).

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van 2 Juli 1952, No. 257372 II, afdeling Nijverheidsonderwijs IV;

Overwegende, dat het wenselijk is gebleken de bepalingen inzake de aanspraken in geval van ziekte van het Rechtspositiebesluit N.O. 1935 (Koninklijk besluit van 6 Augustus 1935, Stb. 501) zoveel mogelijk aan te passen aan de op dit gebied voor de Rijksambtenaren geldende regeling;

De Raad van State gehoord (advies van 22 Juli 1952, No. 26);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 9 Augustus 1952, No. 272441, afdeling Nijverheidsonderwijs IV;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Hoofdstuk VI van het Rechtspositiebesluit N.O. 1935 wordt gelezen als volgt:

Aanspraken in geval van ziekte

Artikel 21

1. Onverminderd het bepaalde in het derde lid en in de artikelen 22 en 22 a, geniet de directeur, leraar of beambte, die wegens ziekte of ongeval verhinderd is zijn dienst te verrichten, gedurende de maand waarin de arbeid is opgegeven de volle bezoldiging en vervolgens:

a. voor zover het betreft een directeur, leraar of beambte in vaste dienst met een werkelijke diensttijd van meer dan 10 jaren, gedurende 18 maanden de volle bezoldiging, gedurende de daaropvolgende 18 maanden 2/3 gedeelte van zijn bezoldiging en gedurende de daaropvolgende 18 maanden de helft van zijn bezoldiging;

b. voor zover het betreft een directeur, leraar of beambte in vaste dienst met een werkelijke diensttijd van 10 jaren of korter, gedurende