Gezien het Koninklijk Besluit van 10 October 1945, Stb. F 221;

Hebben goedgevonden en verstaan:

met gegrondverklaring van het beroep, het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 24 Juli 1946, No. Z 6687, afdeling Binnenlands Bestuur, bureau Zuivering, te vernietigen.

Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.”

Met de zienswijze van de Afdeling ten aanzien van appellants ontvankelijkheid kon ik mij niet verenigen. Bij brief van 9 Mei 1952, No. Z 18983, afdeling Binnenlands Bestuur, bureau Zuivering, heb ik de Raad van State, Afdeling voor de Geschillen van Bestuur, verzocht het uitgebrachte advies in nadere overweging te nemen. Ik merkte daarbij het volgende op:

„Blijkens het advies van Uw Afdeling van 26 Maart 1952, No. 284/1, met betrekking tot het beroep, ingesteld door J. Hooy tegen de beschikking van 24 Juli 1946, No. Z 6687, afdeling Binnenlands bestuur, bureau Zuivering, waarbij hij met toepassing van het Koninklijk Besluit van 10 October 1945, Stb. F 221, is ontslagen als secretaris der gemeente Krommenie en als ambtenaar van de burgerlijke stand dier gemeente, is Uw Afdeling van oordeel, dat appellant in zijn beroep behoort te worden ontvangen en voorts, dat met gegrondverklaring van het beroep, bedoelde beschikking behoort te worden vernietigd.

Met de zienswijze ten aanzien van appellant’s ontvankelijkheid kan ik mij niet Verenigen.

Naar mijn mening staan het ontslag als secretaris en het ontslag als ambtenaar van de burgerlijke stand als zelfstandige maatregelen naast elkaar, waaraan niet afdoet, dat zij bij dezelfde beschikking zijn verleend.

Waar de Commissie adviseerde, appellant te ontslaan als secretaris, is de maatregel van ontslag als secretaris overeenkomstig dit advies getroffen. Naar mijn mening is de appellant dan ook in zijn beroep tegen de beschikking van 24 Juli 1946, No. Z 6687, afdeling Binnenlands Bestuur, bureau Zuivering, voor zover betreft de maatregel van ontslag als secretaris, niet ontvankelijk.

Nu het advies van genoemde Commissie van de functie van ambtenaar van de burgerlijke stand niet spreekt, zou het standpunt kunnen worden ingenomen, dat de maatregel van ontslag uit die functie is getroffen, zonder dat, overeenkomstig het voorschrift van artikel 5, lid 4, van het Zuiveringsbesluit 1945 het advies van de Commissie is ingewonnen en dat derhalve deze maatregel van rechtswege nietig is. Wil men echter aannemen, dat het advies der Commissie de strekking heeft te adviseren, aan appellant alleen uit zijn functie van secretaris