volge het derde lid bij opkomst in militaire dienst deze voorwaarde niet voor hem geldt, geniet hij in afwijking van het bepaalde in artikel 18 gedurende veertien dagen na zijn opkomst de volle aan zijn ambt verbonden bezoldiging.

Artikel 20.

1. De'ambtenaar, die voor een herhalingsoefening als militair in werkelijke dienst is, geniet gedurende veertien dagen na zijn opkomst in militaire dienst de volle aan zijn ambt verbonden bezoldiging.

Daarna wordt de militaire beloning in mindering gebracht op de aan zijn ambt verbonden bezoldiging. Het bepaalde in de leden 2, 3, 4 en 5 van artikel 18 is van toepassing.

2. Voor zoveel nodig bepaalt Onze Minister van Marine voor de zeemacht en Onze Minister van Oorlog voor de landmacht welke dienst als herhalingsoefening wordt beschouwd.

3. Voor de toepassing of voortgezette toepassing van het eerste lid worden met inachtneming van hetgeen daaromtrent is bepaald in de Dienstplichtwet, in de wet voor de Koninklijke Marine-reserve 1924, Staatsblad 369 of in de wet voor het reserve-personeel der landmacht 1905 en onverminderd het bepaalde in de artikelen 91 en 92 van dit reglement met herhalingsoefeningen gelijk gesteld:

a. het in dienst komen dan wel het in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven voor een onderzoek omtrent een strafbaar feit of een krijgstuchtelijk vergrijp, waarvan de militair verdacht of beklaagd wordt;

b. het in dienst komen dan wel het in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven ten einde rekening en verantwoording af te leggen van gevoerd beheer;

c. het in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven wegens:

1. ziekte; 2. het niet tijdig bereiken van de vereiste graad van geoefendheid als gevolg van ziekte; 3. het heersen of geheerst hebben van een besmettelijke ziekte;

d. het in dienst komen om gehoord te worden omtrent een bij Ons of bij Onze Ministers van Marine en van Oorlog ingediend bezwaarschrift.

Artikel 20a.

Indien de ambtenaar, als militair in werkelijke dienst zijnde, overlijdt, wordt de uitkering, bedoeld in artikel 102, verminderd met het bedrag van de overeenkomstige uitkering, welke uit hoofde van de militaire dienst ter zake van dit overlijden wordt gedaan.