opnemeri in de hem aangewezen inrichting, en in het algemeen de voorschriften van die geneeskundige, welke strekken om een geneeskundig onderzoek mogelijk te maken, op te volgen. Gelijke verplichting bestaat zo dikwijls een geneeskundig onderzoek nodig wordt geoordeeld gedurende de ongeschiktheid tot werken op grond waarvan ziekengeld wordt gevraagd.

2. Het bestuur der bedrijfsvereniging is bevoegd met het oog op de toepassing van het bepaalde in artikel 44, eerste lid, onder a en b, een geneeskundig onderzoek te gelasten bij de aanvang der verzekering.

3. De verzekerde, bedoeld in het eerste lid, die bezwaar heeft tegen opneming in de hem aangewezen inrichting, kan zijn bezwaren inbrengen bij de voorzitter van de Sociale Verzekeringsraad. Deze beslist zo spoedig mogelijk.

4. De aan het geneeskundig onderzoek verbonden kosten komen ten laste van de betrokken bedrijfsvereniging. Door Onze Minister kunnen dienaangaande regelen worden gesteld.

HOOFDSTUK II

Van het ziekengeld

Artikel 29

1. Het ziekengeld bedraagt 80 honderdsten van het dagloon van de verzekerde. Voor de vaststelling van het ziekengeld komt het dagloon, hetwelk meer dan veertien gulden bedraagt voor dat meerdere niet in aanmerking.

2. Het wordt uitgekeerd over iedere dag, uitgezonderd Zondagen, dat de ongeschiktheid tot werken duurt, te beginnen met de derde dag na die, waarop zij aanving, gedurende ten hoogste twee en vijftig weken. Als dag, waarop de ongeschiktheid tot werken is aangevangen, geldt de eerste dag, waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werk tijdens de werktijd is gestaakt. Het bestuur der bedrijfsvereniging kan bij een door Onze Minister, de Sociale Verzekeringsraad gehoord, goedgekeurd besluit ten aanzien van alle of van een of meer bepaalde groepen van bij haar verzekerde arbeiders afwijken van de berekening van de dagen, bedoeld in dit lid, waarover geen ziekengeld wordt uitgekeerd.

3. Behoudens het bepaalde in artikel 31 geeft elk geval van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte aanspraak op uitkering van ziekengeld gedurende ten hoogste twee en vijftig weken. Een geval van herhaalde ongeschiktheid tot werken wegens ziekte, voortgekomen uit dezelfde ziekte-oorzaak als waaruit een vroeger ziektegeval is voortgekomen, terzake waarvan uitkering van ziekengeld is geschied, wordt echter beschouwd als te zijn een voortzetting van het vroegere ziektegeval en daarmede één geheel uit te maken, indien de herhaalde ongeschiktheid tot werken intreedt binnen vier weken