a. de verzekerde in het jaar, voorafgaande aan de bevalling, op ten minste 156 werkdagen verplicht verzekerd is geweest, en

b. zij niet reeds aanspraak daarop hebben krachtens het bepaalde in het zevende of achtste lid van dit artikel of het achtste, negende of elfde lid van artikel 46.

Voor de berekening van de 156 werkdagen, bedoeld in de vorige alinea onder a, vindt het bepaalde in de tweede volzin van het zevende lid van dit artikel overeenkomstige toepassing.

Artikel 30

Ingeval het op aanwijzing van een geneeskundige, die voor de controle van verzekerden is aangewezen door het bestuur der bedrijfsvereniging, welke het risico der verzekering draagt, in het belang van de zieke arbeider moet worden geacht, dat deze een gedeelte van zijn arbeid verricht, zal, indien de verzekerde in de gelegenheid wordt gesteld tot het verrichten van die arbeid tegen ten minste de helft van zijn loon, het ziekengeld voor de duur van het desbetreffend tijdvak gesteld worden op het bedrag, waarmede zijn dagloon het door hem ontvangen deel van zijn loon overtreft. Weigert de verzekerde bedoelde arbeid te verrichten, dan kan het ziekengeld voor de duur van het desbetreffend tijdvak op de helft gesteld worden van hetgeen het overeenkomstig de vorige artikelen van dit hoofdstuk zou bedragen.

Artikel 31

1. In een tijdvak van 18 maanden wordt aan een verzekerde wegens ongeschiktheid tot werken, uit eenzelfde ziekte-oorzaak voortkomende, over ten hoogste 312 dagen ziekengeld uitgekeerd.

2. Indien aan een verzekerde in een tijdvak van 18 maanden wegens ongeschiktheid tot werken, uit eenzelfde ziekte-oorzaak voortkomende, al dan niet onafgebroken over 312 dagen ziekengeld is uitgekeerd, wordt hem in de op dat tijdvak onmiddellijk volgende periode van 18 maanden — indien en voorzover de herhaalde ongeschiktheid tot werken, uit dezelfde ziekte-oorzaak voortkomt — over niet meer dan 156 dagen ziekengeld uitgekeerd. Hetzelfde geldt voor iedere volgende periode van 18 maanden, zolang in de voorafgegane periode van 18 maanden wegens ongeschiktheid tot werken, uit bedoelde ziekte-oorzaak voortkomende, ziekengeld is uitgekeerd. Het aantal van 156 uitkeringsdagen wordt eventueel met zoveel dagen vermeerderd, als het getal dagen, waarover in de onmiddellijk voorafgegane periode van 18 maanden wegens ongeschiktheid tot werken, uit dezelfde ziekte-oorzaak voortkomende, ziekengeld werd genoten, beneden de 156 is gebleven.

3. Het tijdvak van 18 maanden, in de aanhef van het tweede lid bedoeld, wordt gerekend aan te vangen met de eerste dag, waarover ziekengeld wegens ongeschikheid tot werken uit de in dat lid bedoelde ziekte-oorzaak voortkomende, door de verzekerde werd genoten.